hij vrij wat proza en poëzie na.76 Tot de laatste behoort een lofdicht voor de kroniek van Zeeland van Jan Reygersberch, opgenomen in de tweede druk van dat werk, die in 1634 verscheen77 (Afb. 45). In dit gedicht, afgedrukt onder het Zeeuwse wapen met de spreuk "Luctoret emergo", geeft De Brune aan Zeeland - d.w.z. de leeuw, een waardig opvolger van zijn soortgenoot op het Statentapijt - de volgende ontboe zeming in de mond: "Siet, Lezer, uyt dit Boeck, van waer ick ben ghesproten: Siet, Lezer, wie ick ben, en wat ick ben gheweest. Hoe tusschen Zee end' Wind, ick stedes hebb' ghevloten: End' hoe ick hebb' ghestaen in 't midden onbevreest. Het schijnt, dat aen mijn lijf Neptuyn heeft willen thoonen Een proef end' Meesterstuck van al sijn grootste kracht: Het schijnt dat Aeolus sijn opgheswollen koonen, Aen Nereus, als ter leen, daer toe oock heeft ghebracht. Bey' woelen, als om strijd, om my tot niet te maecken, En met een Holle Maegh verswelgen gantsch en gaer. Maerdie ick broed' en voed' steeds voor mijn welvaert waecken, Doch werde noch veel meer des Hemels hulp ghewaer. Woelt Elementen al, schuymt Zee, blaest felle Winden. Dreyght, dringht, al watghy kont, ick blijve buyten klem: De Hemel is met my, die sal u wreedheyd binden: Met reden schrijf ick dan, ick Worstel end' ontswem". In datzelfde jaar 1634 zag nog een andere kroniek van Zeeland het licht, twintig jaar na de dood van de auteur Jacobus Eyndius.78 De Brune schreef voor dit boek een dedicatie aan de Staten. Er werkten nog meer bekende Zeeuwen aan de uitgave mee, onder wie Adriaan Hoffer uit Zierikzee (1589-1644).79 Hoffers loopbaan was even voorspoedig als die van De Brune. Vanaf 1613 bekleedde hij verschillende functies inde magistraat van zijn geboorteplaats en in 1627 werd hij rentmeester generaal der domeinen van Zeeland beoosten Schelde. Hij beschikte over een vlotte pen, waaruit met evenveel gemak Latijnse als Neder landse verzen stroomden. Voorde uitgave van Eyndius' kroniek maak te Hoffer een Latijns gedicht, waarin hij onder andere de vraag opwierp waar de naam Zeeland vandaan kwam.80 Het antwoord luidde aldus: "Nominis haec nostri ratio est: Luctamur in undis, Rursus et emerso vertice stamus humo. Nempe resurgentis docet hoe insigne Leonis, Quaeque sub inscriptis sunt monumenta notis".81 Waarom dus deze provincie de naam Zeeland draagt, kan men zien aan de leeuw in het water op het wapenschild (insigne Leonis). "Lucta mur" en "emerso" zijn ontleend aan de bijbehorende wapenspreuk en die spreuk wordt bedoeld met de "monumenta sub notis inscriptis" in de laatste versregel. 170

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 212