Hoffer en De Brune kenden elkaar uit hoofde van hun ambtelijke werkzaamheid en hun gemeenschappelijke liefhebberij. Het lijkt daar om eerder afgesproken werk dan toeval dat beiden in hetzelfde jaar een gelijke, tegen de traditie ingaande, visie op het Zeeuwse wapen presen teerden. Wat is er in de dertig jaren, dat het epigram op het wandkleed in de Statenzaal sprak van de oorlog tegen Spanje, gebeurd dat die verandering kan verklaren? De situatie was deze. Alle oorlogshandelingen werden gedurende het Twaalfjarig Bestand opgeschort en ook daarna drong het wapengeklet ter meestal maar heel uit de verte tot Zeeland door, afgezien van een kortstondige bedreiging van Zuid-Beveland in 1627. Ter zee vond het enige belangrijke treffen op de binnenwateren, vergelijkbaar met die waar de tapijten in de Statenzaal van verhalen, vier jaar later plaats. De vloot van Marinus Hollare nam het toen op het Slaak op tegen een onder de gehoorzaamheid aan de koning teruggekeerde graaf van Nas sau, die daar een gevoelig échec leed. Veldslagen op Zeeuwse bodem werden in die tijd in het geheel niet meer gevoerd. De Zeeuwen kregen daardoor de handen vrij voor andere ondernemin gen. De buitenlandse handel, ook met de vijand, floreerde. De winsten maakten het mogelijk om kostbare projecten als herdijking van over stroomd gebied en indijking van nieuwe polders aan te vatten. Zulke werken vormden ook voor de welgestelden in Holland en elders een goede investering; behalve kooplieden en renteniers waren ook edelen geïnteresseerd, die voorde opbrengsten van hun grondbezit een gunsti ge belegging zochten en voor zichzelf en hun nageslacht uit waren op ambachtsheerlijke titels en rechten. Zo werd de zee stap voor stap teruggedrongen, vooral sinds het einde van de 16e eeuw. Het eerste spectaculaire resultaat was de herwinning van een grote oppervlakte schorren, restant van het ondergelopen eiland Noord- Beveland. Dit werk was op touw gezet door Maria, de oudste dochter van Willem van Oranje, en haar verloofde, graaf Philips van Hohenlo- he. Daarna kwam aansluitend aan die eerste polder, weldra Oud- Noord-Beveland geheten, een Nieuw-Noord-Bevelandpolder tot stand. Op het verdronken land aan het oosten van Zuid-Beveland werd van de vele ten onder gegane ambachtsheerlijkheden allereerst Krab- bendijke teruggewonnen. Zeer groot was de uitbreiding van Zuid- Beveland in westelijke richting: hier werd de inpoldering van de Nieuwe Kraayert onder de heren van 's-Heer Arendskerke, Heinkens- zand en Ovezande gevolgd door die van Borssele in 1616, in opdracht van de stad Goes. Later werd St. Joosland aan de Walcherse kant van het Sloe bedijkt. Ln het noorden werden Schouwen en Duiveland door een dam verbonden, ter weerszijden waarvan uitgestrekte polders als Groot-Beddewaarde en Gouweveer droog vielen. Aan de westzijde van Tholen herrees de heerlijkheid Stavenisse uit de golven. 171

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 213