De provinciekaart ging er zo in de tijd van één generatie totaal anders uitzien. De zee, vanouds erfvijand, altijd nabij en altijd dreigend, had grote gebieden, vroeger in woeste aanvallen veroverd, moeten terugge ven. Zelfs had Zeeland in een taai tegenoffensief allengs nieuw terrein gewonnen. Het water, dat onberekenbare element waar de Zeeuwen in hoop en vrees tegenop hadden gezien als hun beschermer én hun vijand tegelijk - protector et hostis82 - hadden zij nu aan banden weten te leggen. Het ligt voor de hand dat die voor iedereen zichtbare overwin ning de bewoners van dit gewest meer aansprak dan een slepende oorlog tegen Spanje ver van hun grenzen. Dan was er niet veel meer voor nodig of het wapen met de worstelende leeuw werd een bijna concrete illustratie van de strijd tegen het water, een verbeten strijd die eindigt met de zegepraal van Zeeland. Alle geweld van de zee stuit af op de onverzettelijkheid van de leeuw, die wel de woeste golven over zich moet laten komen maar niet ten onder zal gaan. Deze visie, toch eigenlijk alweer onjuist, was niettemin aller minst zinloos. Ze was wederom op een realiteit gebaseerd en werkte daardoor even inspirerend als de oude opvatting, ja ze overtrof die zelfs in duurzaamheid. Was die oude opvatting voornamelijk verbreid door een numismatische ontwikkeling, de nieuwe vond haar weg via de schone letteren. Rond 1600 herleefde bij schrijvers en dichters en ook bij schilders de belang stelling voor mythologische motieven. De leeuwen uit de Grieks- Romeinse oudheid en hun wat schimmige voorzaten, die men in Egypti sche hiërogliefen meende te herkennen, waren voor de kunstenaars van de 17e eeuw tekenen van ruige stoerheid. Carel van Mander bijv. schreef in 1604, hetzelfde jaar waarin het door hem ontworpen wandta pijt aan de Staten van Zeeland werd afgeleverd, dat in het hiërogliefen schrift "met het voorlijf oft het voorige deel des leeuws" - en dat is het deel dat bij de Zeeuwse leeuw uit het water oprijst -wort beteykent de cracht, want dese leden zijn van dit dier wondersterck".83 Van Manders Wtbeeldinge der figueren, waaraan dit citaat ontleend is84, genoot goede bekendheid bij beoefenaars van zowel dicht- als schilderkunst. Een bijzondere betekenis had zijn boek voor de emble matiek, een kunstvorm die destijds grote opgang maakte. Emblemata noemde men prenten die zinnebeeldig bedoeld waren of althans zo werden uitgelegd. Achter het uitgebeelde, hetzij een voorwerp hetzij een tafereel, verschool zich een diepere betekenis en het was de taak van de emblematist om het geheim van de voorstelling te ontsluieren. Met dat doel voorzag hij de afbeelding van een opschrift en voegde er een toelichting in dichtvorm aan toe. De emblematiek was bij Zeeuwse dichters en hun publiek zeer geliefd; men denke slechts aan iemand als Jacob Cats. Ook Hoffer en De Brune leefden zich in dit genre uit; hun hiervóór geciteerde gedichten zijn eigenlijk emblemen. Om ze als zoda- 172

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 214