Ook Vondel heeft de term "ontzwemmen" gebruikt en wel in zijn
treurspel "Noah of ondergang der eerste weerelt", geschreven in 1667.
Het wordt daar tweemaal achtereen in de mond gelegd van de aartsher
der van Achiman, grootvorst van het oosten. Deze herder roept voor
zijn gebieder en diens gemalin een beeld op van de rampspoed die de
zondvloed over zijn rijk brengt (vs. 1507-1525):
"De hemel springt, gelijk een volle waterton,
Aen duigen uit den bant. Geen banden langer klemmen.
De landzaet pooght vergeefs dien waterval ontzwemmen.
Dryhondertjaerige eiken
Gaen drijven met al wat, ter naeuwer noot ontzwommen,
In eiketakken zit geklautert en geklommen".
De situatie bij Vondel is vergelijkbaar met die bij De Brune. De een
schildert een alles vernietigende overstroming, het prototype van latere
watersnoden, de ander het wilde razen van het door storm opgezweep
te water, dat Zeelands bestaan bedreigt. Vondel beschrijft hoe mens en
dier zich voor de wolkbreuk en het wassende water in veiligheid trach
ten te stellen hoog in de kruinen van eeuwenoude eiken, maar hoe niets
en niemand de catastrofe kan "ontzwemmen", d.w.z. al zwemmende
eraan ontkomen.
De wezenlijke betekenis van dit woord, besloten in het voorvoegsel
"ont-"99, is: het vege lijf redden door een goed heenkomen te zoeken.
"Emergo" wil juist het tegendeel zeggen: de Zeeuwse leeuw zwemt
niet weg, hij heeft de strijd aangebonden en zich schrap gezet tegen de
aanstormende golven. Daardoor heeft hij het geweld gebroken en ver
heft hij zich nu fier boven de verslagen vijand. De Brune heeft, vermoe
delijk wel onder de rijmdwang van het voorafgaande "klem" een
vertaling gegeven die aan de energieke en zelfbewuste wapenspreuk
onrecht doet.
176