dezelfde familie het tot Gouverneur Generaal van Indië bracht. Maar men mag, wat de eerste decennia na 1795 betreft, de in Zierikzee achtergeblevenen toch nog bepaald niet onderschatten. Nog in 1822 bestond ongeveer de helft van het gemeentebestuur uit personen met familienamen die ter plaatse een oude vertrouwde klank hadden, en de stadsambten werden nog, alsof er niets gebeurd was intussen, bij tour beurt vergeven.4 II. Prosopografie en elite. Misschien vraagt men wel om misverstanden als men, in een titel nog wel, de woorden prosopografie en elite pal naast elkaar plaatst. De lezer zou kunnen menen dat prosopografie, een allengs verfijnde werk wijze, heel gemakkelijk te gebruiken is om opheldering te geven over het verschijnsel elite. Maar dat is vooralsnog een glibberig en omstre den object. In de praktijk worden weliswaar de beide termen nogal eens met elkaar in verband gebracht als hoorden zij onverbrekelijk bijeen: zeer veel prosopografisch onderzoek wordt ook wel als elite-onderzoek aangeduid. Maar als men gaat proberen die praktijk in een sluitende theorie te verantwoorden, dan blijkt onmiddellijk hoe moeilijk die woorden met elkaar te verzoenen zijn. De problemen komen op ons af reeds bij een eerste poging de begrippen te omschrijven en de definities naast elkaar te zetten. Prosopografie is een werkwijze die begint met het verzamelen van gegevens over bepaalde personen. Dat kunnen bijvoorbeeld de leden van een vroedschap zijn of ook wel het patriciaat van een stad. Zijn deze gegevens, over geboorte, huwelijk, gezin, sociale achtergrond, opleiding, onderlinge relaties en dergelijke, eenmaal beschikbaar voor een bepaald tijdvak en een voldoend aantal personen, dan kan de onderzoeker correlaties op het spoor komen en conclusies trekken, bijvoorbeeld over de homogeniteit en de cohesie van de groep en de verschuivingen die zich daarbinnen hebben voorgedaan.5 Kort samen gevat kan men dus zeggen: "Prosopography is the investigation of the common background characteristics of a group of actors in history by means of a collective study of their lives".6 Het is dus duidelijk dat voor het verrichten van prosopografisch onder zoek de beschikbaarheid van een concreet aanwijsbare groep eigenlijk een vereiste is, een groep waarover liefst geen meningsverschil kan ontstaan als de vraag wordt gesteld of een bepaalde persoon er toe behoort of niet. Het is, met andere woorden, om te beginnen al vrij wat gemakkelijker prosopografisch onderzoek op gang te brengen met le den van een vroedschap als inzet, dan wanneer dat zich richt op het patriciaat van een stad. Dat men zulke onderzoekingen ook nog met het vage woord elite-onderzoek is blijven aanduiden, berust op de veron- 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 22