derstelling dat zulke vroedschappen en patriciërs allen tot de elite
behoren. Maar is die veronderstelling juist?
Bij hun pogingen om het begrip elite te omschrijven hebben geleerden
stromen inkt vergoten zonder ooit tot overeenstemming te komen.
Omstreden bleef bijvoorbeeld de vraag hoeveel gewicht in dezen moet
worden toegekend aan personen die informele machtsposities bekleed
den. Als zulke personen, hetzij binnen zulke aanwijsbare en afgrensba-
re formele groeperingen als een vroedschap of ook wel daarbuiten, van
beslissend gewicht zouden zijn geweest voor het besluitvormingspro
ces, dan zouden zij met recht als de eigenlijke elite aangeduid mogen
worden. Wij zijn dus van onze "begrenzingsproblemen" nog niet af.
De langdurige debatten over het begrip elite hebben overigens toch nog
wel iets opgeleverd. De definitie: "Een elite is een groep die hoog
scoort in enigerlei stratificatie"7 is in ieder geval een omschrijving van
aantrekkelijke beknoptheid. Ze heeft echter het bezwaar dat men er
slechts weinig mee oplost en veel problemen voor zich blijft uitschui
ven. Wel mag worden gezegd dat als een groep - in ons geval het
Zierikzeese patriciaat - in essentie een politieke elite is, hij dus tamelijk
hoog zal moeten blijken te scoren in een politieke stratificatie. Maar
onbeantwoord blijft dan vooralsnog de vraag met behulp van welke
gegevens men dat zou moeten gaan toetsen in de loop van een prosopo-
grafisch onderzoek, en hoe.
De "begrenzingsproblemen" die al even aan de orde werden gesteld
hebben naast een onderzoekstechnisch ook een historisch aspect. Heb
ben politieke elites voorde Franse Revolutie inderdaad in meer of meer
afgegrendelde ruimten geopereerd of kon hun politiek handelen van
terzijde door de niet-elite beïnvloed worden? Met andere woorden: hoe
open of gesloten waren, van tijd tot tijd, zulke elite-groepen? De oudere
prosopografie heeft, met name in Engeland, de exclusieve betekenis
der elites voor het historisch gebeuren soms bepaald overschat. Men
nam aan dat het publiek en de publieke opinie geen rol van belang
speelden. Voor de besluitvorming achtte men allerlei drijfveren en
ambities van de politici belangrijker dan de politieke denkbeelden die
ook in bredere kring wel werden aangehangen. Met behulp van de
bronnen en de methoden die werden gebruikt was de kracht van zulke
denkbeelden trouwens ook moeilijk te registreren. Wat de groepsvor
ming in de kleine politieke arena betreft meenden die vroege prosopo-
grafen dan ook dat allerlei coterieën of facties van politici tijdens het
Ancien Régime doorgaans van doorslaggevender betekenis waren ge
weest dan de partijen met hun leuzen, idealen en voorkeuren. Hoewel
deze hele voorstelling van zaken nu en dan veel te sterk geaccentueerd
werd, mag toch ook worden gezegd dat die oudere prosopografie de
verdienste had dat zij een aantal eigenaardige trekken van het politieke
leven in de periode vóór de Franse Revolutie voor het eerst grondig
9