se was, en dat de thesaurieren de stadsgoederen beheerden. Niet alleen vanwege de omvang van dat college plaatsten wij die raad of vroed schap meteen al wat losjes naast de drie andere groepen. Burgemees ters, schepenen en thesaurieren, functionarissen die in principe slechts tijdelijk dienden, mochten lid zijn en blijven van de vroedschap waarin men voor het leven benoemd werd. In het licht van dat feit is het begrijpelijk genoeg dat De Vos het hele Zierikzeese patriciaat heeft kunnen inventariseren met de vroed schapsleden als uitgangspunt. De vroedschap was het belangrijkste continue element van de stadsregering. Het was een instelling die te maken kreeg met zaken van bestuur en beleid, omdat men er een standpunt moest bepalen ten aanzien van politieke kwesties die in de Zeeuwse Staten aan de orde kwamen. Bovendien had men er de uit vaardiging van keuren en handvesten in handen en tenslotte moest de vroedschap een groot aantal voordrachten opmaken en benoemingen doen, een punt dat nog opnieuw aan de orde zal komen. Zo was de vroedschap de kern van het bestuursbedrijf, en het leeuwendeel van de stadsregering is dan ook lid van de raad geweest. Toch zijn er heel wat schepenen en ook wel burgemeesters benoemd die nog niet tot de vroedschap behoorden, en een deel van die heren is zelfs nimmer in de raad terechtgekomen. Er konden beletselen zijn om ze daar te benoe men, hun ambities konden hen al vroeg ergens anders heenvoeren, en ook kon de dood toeslaan voor het zo ver kwam. Die beletselen verhinderden vader en zoon, en ook broers, tesamen in éénzelfde college te zitten. Dat gold voor de raad èn voor de schepen bank, waar bovendien maar twee personen in mochten zijn die in de derde graad elkanders verwanten waren. Verder mocht men de functie van thesaurier niet met die van schepen of burgemeester combineren, en ook werd er voor het thesauriers-, schepen- en burgemeestersambt een flink aantal jaren poortersgeld geëist (twaalf, twintig en vierentwin tig respectievelijk), een reden waarom men vaak het poorterschap van zijn kinderen liet vastleggen als die nog heel jong waren. Er waren dus bepaalde beletselen. Sommigen zagen zich de weg naar de colleges geblokkeerd omdat bepaalde verwanten er al zaten, en ook de meest gewiekste pluralisten konden het verbod om bepaalde ambten gelijktij dig te bekleden niet negeren. Ook was men in Zierikzee in één opzicht bijzonder strikt met de voorschriften over de ambtsduur. Op papier zaten thesauriers vier jaar (elk jaar traden er twee af), schepenen twee (het ene jaar werden er zes bedankt, het volgende zeven), en burge meesters slechts één. Maar terwijl herbenoeming van schepenen niet ongebruikelijk was, werd voor burgemeesters de regel gehandhaafd dat zij gedurende twee jaren na hun aftreden niet mochten worden herbe noemd. De afgetreden "Gemeenteburgemeester" mocht één jaar de weeskamer voorzitten en de afgetreden "Heerburgemeester" het 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 30