van secretaris gecombineerd geweest. Het valt bij deze ambten eens te meer op hoe weinig duidelijk de competenties waren afgebakend. Men ziet dat al bij de thesauriers, die vanouds tot de echte regeringsleden werden gerekend, hoewel ze verantwoordingsplicht hadden. Wat we voor hen al meedeelden gold ook voor de beide secretarissen, die een tractement hadden, en voor de griffier: zij mochten tevens leden van de raad zijn, en ze waren dat ook nogal eens. Het blijkt al weer dat de talrijkheid van de colleges en de ambten het patriciaat niet hoefde te beletten van het bestuurswerk een onderonsje te maken. En was het echt een verruiming van de kleine kring dat men er na 1689 nogal eens toe overging personen die nog niet in enig regeringscollege zaten maar die men al wel bij de regering wilde betrekken, pensionaris honorair te maken? De vraag dringt zich daarbij op of men de ambten die niet per se gereserveerd waren voor regeringsleden wel vaak genoeg gebruikte om echte nieuwelingen in de regeringskring te introduceren. Nu blijkt uit de opgaven van De Vos dat niet alleen vrij wat personen al schepen, thesaurier of burgemeester waren geweest voor ze in de raad werden benoemd, maar dat velen ook al wat ambtelijke ervaring hadden voor ze tot een van de vier stadsregeringsfuncties werden uitverkoren. Niet alleen heemraad, landrechter, weesmeester, kerkmeester en keur meester van de meekrap waren functies voor aspirant-regenten, maar ook allerlei andere ambten waren bruikbaar voor een aanloop tot een bestuurscarrière. Daaronder treffen wij aan de secretarisambten van lagere regeringscolleges en functies in polderbesturen en bij charitatie ve instellingen, en daaronder in de achttiende eeuw ook het commissa riaat van de slavenbeurs.17 Wij zien dat aan de carrières van 'homines novi', waaronder ook degenen die bij een wetsverzetting abrupt in de raad zijn gebracht. Toch blijft het opvallend dat veel van de carrières die met zulke bescheiden ambten beginnen toch weer carrières blijken te zijn van personen aan wie al de nodige verwanten in de echte regeringscolleges waren voorafgegaan. Een soort proeftijd was dus niet ongebruikelijk, maar het waren niet in het bijzonderde echte nieuwelin gen die er aan werden onderworpen. Men kan wat er in feite gebeurde wellicht het beste als volgt omschrijven. Moesten er nieuwelingen worden opgenomen dan nam men bij voorkeur personen, hetzij deftig, hetzij ondeftig, die al ergens enige bestuurservaring hadden opgedaan. Wat een Zierikzeese aspirant-regent ook nog wel helpen kon was enige juridische scholing. Dat gold in het algemeen voor elk regerend patri ciaat, dat altijd met veel bestuursrechtelijke problemen werd gecon fronteerd. Maar het gold voor Zierikzee toch wel in het bijzonder. De regel uit het oude rijmpje: "drie Zierikzeeënaars, twee advocaten" is zeer illustratief voor dit patriciaat, dat steeds zeer veel juristen omvat heeft (102 op een totaal van ruim 300 vroedschappen).18 Dit feit kan op 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 32