Er is dus in de tweede helft van de zeventiende eeuw sprake van een flinke toename van de zuigelingensterfte onder de jongens. Dit gegeven sluit goed aan bij een conclusie (weliswaar gebaseerd op materiaal van bescheiden omvang) die we reeds eerder trokken, dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw een ernstige verstoring van het evenwicht tussen mannen en vrouwen in het patriciaat is opgetreden. De betrekkelijk grote exogamiteit (het huwen met per sonen buiten de eigen kring) van de vrouwen in de eerste helft van de achttiende eeuw zou hier mogelijkerwijs door verklaard kunnen worden.13 5) Hoewel de leefverwachting op vijfjarige leeftijd niet zo sterk schom melt als die bij de geboorte - er is eerder sprake van een voortduren de stijging vallen ook hier grote verschillen te constateren bij de mannen tussen het cohort 1650-1699 en het cohort 1700-1749. In de achttiende eeuw stijgt voor hen de algemene leefverwachting aan zienlijk als gevolg van de daling van de kleutersterfte en van de al eerder geconstateerde daling in de zuigelingensterfte. IV. Zuigelingen- en kleutersterfte. Reeds op grond van de verschillen in leefverwachting bij de geboorte en die op vijfjarige leeftijd kan men aannemen dat de zuigelingensterfte (lq°.103) een belangrijk onderdeel vormde van de totale sterfte. Dit wordt nog duidelijker, als we de cijfers voorde zuigelingensterfte in de diverse cohorten berekenen (tabel 2.3). tabel2.3 Zuigelingensterfte <1 q°.I03) Cohort geboren tussen: 1500/'49 1550/'99 1600/'49 1650/'99 1700/'49 1750/'99 mannen 279 265 307 325 276 244 vrouwen 261 261 316 304 299 235 Als er al sprake was van grotere overlevingskansen van leden van het patriciaat op grond van welstand en levensstijl dan gold dat zeker niet voor zuigelingen. Integendeel, de zuigelingensterfte in Zierikzee was in vergelijking met die in andere plaatsen extreem hoog.14 Frappant zijn vooral de hoge cijfers in de zeventiende en voor de mannen nog in de eerste helft van de achttiende eeuw. Een derde tot een vierde deel van de babies overleed vóór het bereiken van het eerste levensjaar. Na het eerste levensjaar nam de sterftekans echter af. Hoewel ook tot het 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 40