vijfde levensjaar de sterfte nog hoog was, is ze toch niet meer zo extreem hoog als gedurende de zuigelingenperiode. Naarmate de leef tijd stijgt neemt de leefverwachtingtoe, om vervolgens ongeveer tussen vijf en tien jaar een maximum te bereiken. In de kleutersterfte is, zoals reeds vermeld werd, geen sprake van ernstige stijging in de loop van de zeventiende eeuw. De verbetering in de leefverwachting voor kinderen in de achttiende eeuw is dus vooral een gevolg van de geringer gewor den zuigelingensterfte. V. Oorzaken van de zuigelingensterfte. Wat de oorzaken van deze hoge sterfte onder de zuigelingen geweest zullen zijn, valt moeilijk te achterhalen. In de demografische literatuur wordt de zuigelingensterfte onderscheiden naar endogene en exogene sterfte. Onder endogene sterfte verstaat men overlijden als gevolg van afwijkingen van de moeder tijdens of vóór de bevalling, of afwijkingen van het kind zelf. Daarentegen is exogene sterfte het gevolg van facto ren die van buitenaf invloed uitoefenen. Besmetting, of maag- en darm stoornissen als gevolg van onjuiste voeding kunnen de oorzaak zijn. In het algemeen neemt in de loop van het eerste levensjaar de kans op endogene sterfte af en die op exogene sterfte toe. Een afnemende immuniteit ligt aan deze verschuiving ten grondslag. Wrigley heeft er reeds op gewezen, dat de endogene sterfte bij pre-industriële bevol kingsgroepen relatief zeer hoog was.15 Dit kan men zelfs nog constate ren voor bevolkingsgroepen in Nederland in de negentiende eeuw.16 Ook in Zierikzee was dit niet veel anders. Weliswaar is de sterfte onder de zeer jonge kinderen een van de moeilijkst meetbare gegevens (de juiste leeftijd van nog niet gedoopte overleden kinderen bijvoorbeeld is een probleem), maar zelfs indien we ruime marges aanhouden dan valt de grote hoeveelheid sterfgevallen van kinderen jonger dan 1 a 2 maanden op. Oorzaken voor deze sterfte zullen ongetwijfeld gezocht moeten worden in gebrekkige hulp tijdens de bevalling. Het is daarbij echter opvallend dat een categorie als de eerstgeborenen - een groep die in het algemeen gedurende de bevalling het meeste risico liep-een iets hogere leefverwachting had. Een tweede belangrijke oorzaak van zuigelingensterfte kan ongetwij feld gezocht worden in de voedingsgewoonten. Hoewel er reeds in de achttiende eeuw in medische tractaten voortdurend gehamerd werd op de betekenis van borstvoeding17, kwam het toch vaak voor dat kinde ren óf gezoogd werden door een andere vrouw (een min) óf dat snel overgestapt werd op vast voedsel. In de negentiende-eeuwse literatuur wordt dit laatste vooral gememoreerd bij het bespreken van de voeding van arbeiderskinderen.18 Voorgekauwd voedsel vormde toen althans een belangrijke bron van ingewands- en darmstoornissen bij kinderen. 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 41