Hoewel er in sommige cohorten na zes weken nog een geringe stijging was van het aantal overlijdensgevallen en er bovendien geen volstrekte zekerheid over de overlijdensoorzaak van de in tabel 2.7 opgenomen gevallen bestaat, mogen we toch wel aannemen dat de sterfte binnen twaalf weken grotendeels kraamvrouwensterfte is geweest. Deze kraamvrouwensterfte is in kwantitatief opzicht niet onbelangrijk, maar toch ook weer niet zo hoog dat de relatief hoge sterfte voor vrouwen in het algemeen er door verklaard wordt. Het grootste deel van de gehuw de vrouwen tussen 15 en 45 jaar kwam blijkbaar door andere oorzaken te overlijden. Over de vraag welke die oorzaken kunnen zijn tasten we echter in het duister. De gehuwde vrouwen in het Zierikzeese patriciaat deelden echter het lot van veel vrouwen in deze zelfde periode. Door huwelijk verminderden de overlevingskansen van de vrouw aanzien lijk. Zelfs al laten we de vrouwen die in het kraambed stierven buiten beschouwing, dan blijven de verschillen in leefverwachting tussen ongehuwde en gehuwde vrouwen in vrijwel alle cohorten in de leeftijd tussen 20 en 30 a 35 jaar tamelijk groot. Eerst na het vijf en dertigste levensjaar nemen de verschillen tussen beide groepen beduidend af. Overigens is het in dit verband interessant om op te merken dat voor mannen blijkbaar het omgekeerde gold. Tussen het twintigste en vijf en dertigste levensjaar was de leefverwachting van de ongehuwde mannen meestal aanzienlijk lager dan die van de gehuwde mannen. IX. Het huwelijkspatroon. Sinds Malthus heeft men reeds vele malen het feit onderstreept, dat de leeftijd bij huwelijkssluiting - met name van de vrouw - en de aantallen ongehuwde personen invloed uitoefenen op de vruchtbaarheid van een bevolking. De biologisch vruchtbare jaren van de vrouw zijn begrensd, terwijl bovendien binnen de vruchtbare periode de kans op concepties niet altijd even groot is. In het algemeen neemt de fecunditeit (het biologisch reproduktievermogen) toe vanaf het tijdstip van de menar- chè, het moment waarop de ovulatie begint, tot de leeftijd tussen twintig en vijfentwintig jaar. Daarna neemt ze af tot het tijdstip van de menopauze, het moment rond de 45 a 50 jaar, waarop de vrouw defini tief onvruchtbaar wordt. Hoe later men dus in het huwelijk treedt, hoe geringer de kans op kinderen wordt (aan buitenechtelijke zwanger schappen denken wij even niet). In West-Europa, waar het kerngezin (ouders en kinderen) vanouds een belangrijke sociale en economische eenheid vormde, stond de huwelijkssluiting vaak in een zeker verband met de bestaansmogelijkheden. Voorwaarde voor het kunnen aangaan van een huwelijk was de beschikbaarheid van een eigen bedrijf of vaste bron van inkomsten. We kunnen zelfs constateren dat het huwen op latere leeftijd een zodanig vast element in de cultuur was, dat indivi- 36

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 50