tabel 2.i9 Gemiddeld aantal geboren kinderen per huwelijk in diverse cohorten, uitgesplitst naar huwelijksleeftijd van de vrouw. Mannen geboren tussen: 1500-'49 1550-'99 1600-'49 1650-'99 1700-'49 1750-'99 Vrouwen gehuwd jonger dan 20jaar 4,4 5 2,8 5,7 5 2,9 4,0 5 2,7 7,5 5 6,3 3,5 5 2,2 6,6 5 4,2 Vrouwen gehuwd tussen 20-29 jaar 4,8 5 4,0 4,9 5 3,3 4,7 5 3,5 4,6 5 3,8 3,1 5 2,6 4,0 5 2,9 Vrouwen gehuwd 30jaar en ouder 2,8 8 2,2 1,7 5 2,4 1,7 5 2.4 2,0 6 2,2 1,1 5 1,4 3,2 6 2,4 Naast de verschillen in aantallen op grond van de huwelijksleeftijd van de vrouwen vallen vooral de verschillen tussen de diverse cohorten op. In deze verschillen weerspiegelt zich duidelijk de nauwe relatie tussen zuigelingen- en kindersterfte en de huwelijksvruchtbaarheid, waarop we hiervóór al zijn ingegaan. Vooral de hoge gemiddelden van het cohort 1650-1699 springen sterk in het oog, vooral als we daarnaast de gemiddelden van het cohort 1700-1749 plaatsen. De cijfers uit tabel 2.19 zeggen echter niets over de werkelijke omvang van de gezinnen. De hoge gemiddelden van het cohort 1650-1699 hingen nauw samen met de hoge zuigelingensterfte in de laatste decennia van de zeventiende en de eerste van de achttiende eeuw. Als we over zogenaamde transversale gegevens zouden beschikken, waarbij als het ware een dwarsdoorsnede van de bevolking op een tijdstip wordt gegeven, zou daaruit blijken dat het gemiddelde kindertal per gezin nog kleiner is geweest. Theoretisch is het best mogelijk om een dergelijke transversale analyse van onze populatie te maken, maar aangezien ook hieraan de bezwaren kleven die we vermeldden voor geboorte- en sterftecijfers, hebben we van een dergelijke opzet afgezien. Interessan ter voor de feitelijke uitkomst van de diverse demografische verande ringen op de gezinsomvang, is de zogenaamde reproduktie. Hierbij wordt vooral gelet op de vraag in hoeverre een bepaalde bevolking zichzelf in voldoende mate in aantal aanvult of niet. Meestal wordt dit reproduktievermogen gemeten door middel van de zg. reproduktie- factor. Dit is de verhouding tussen het aantal dochters die de huwbare leeftijd bereiken en hun moeders. (Voor de berekening van de bruto- factor betrekt men daarbij bovendien nog het totaal aantal dochters; 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 66