HET PATRICIAAT EN HET ECONOMISCH LEVEN. HOOFDSTUK 3 Het is niet onmogelijk de lezer een zekere indruk te geven over de voortgang, de bloei en het verval van het Zierikzees economisch leven van het laatste kwart van de zestiende eeuw tot het eind van de acht tiende. Ook lukt het misschien nog wel in zo'n schets, voor zo ver dat nodig is, wat opmerkingen te vervlechten over het economisch leven op het eiland Schouwen. Meer dan een ruwe schets mag de lezer hier overigens niet verwachten, en daar zijn twee redenen voor aan te geven. Om te beginnen is er nu niet direct een overmaat aan gegevens voorhanden die voldoen aan hoge eisen van bruikbaarheid en betrouw baarheid. Maar belangrijker nog is dat de economie van stad en eiland niet het eigenlijke onderwerp vormt van dit hoofdstuk. Hier gaat het er immers om wat voor rol het Zierikzees patriciaat in en ten opzichte van dat economisch leven heeft gespteeld. Nu heeft zo'n patriciaat altijd nogal wat soortelijk gewicht 'in economi- cis'. Dank zij hun vermogen - vrijwel nooit onaanzienlijk en soms zeer omvangrijk - en dank zij hun inkomen dat daar geheel of gedeeltelijk uit voortkwam, waren patriciërs om te beginnen zelfbelangrijk als consu menten. Als werkgevers, al was het slechts van huispersoneel, ver schaften zij bovendien aan velen een bestaan. En zeker strekte hun economische invloed zich ook altijd nog buiten de kring van hun gezin en hun personeel uit. Maar het moet, wat Zierikzee betreft, helaas goeddeels een open vraag blijven hoe intens en hoe verstrekkend die invloed, met name ten aanzien van het productieve aspect, van tijd tot tijd is geweest. De mate van actieve deelneming der patriciërs aan het economisch leven en de verschuivingen daarin en in de mate van hun betrokkenheid bij de stedelijke en agrarische economie zijn niet meer met enige zekerheid vast te stellen. Hier wreekt zich dat De Vos ons op economisch gebied weinig te bieden heeft. Zeker, hij deelt mee wat hij er over is tegengekomen. Maar dat is maar een fractie van datgene waarover wij zouden willen beschikken, en het betreft bovendien vrijwel alleen de leden van de vroedschap. Hij zegt wel eens iets over hun beroep, hun bezit of aandeel in het bezit van huizen, werkplaatsen en schepen, en ook noemt hij de waarde van de nalatenschap van een aantal vroedschap pen, soms met een onderverdeling (in geld, waardepapieren, grond en ander onroerend goed). Het is, gegeven de grote speurzin van De Vos, allerminst zeker dat aanvullend onderzoek in notariële archieven nog veel nieuws daarover aan het licht zou kunnen brengen naast datgene 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 69