Toch maakt de tabel het al bij al wel hoogst waarschijnlijk dat de vermogens van het patriciaat in de loop van de achttiende eeuw zijn toegenomen en dat met name ook de in grond belegde vermogensbe standdelen toen talrijker geworden zijn en niet minder omvangrijk. Het is des te opmerkelijker dat dit proces zich voltrok juist in de decennia waarin de welvaart van de stad - die eens vooral op commercie en visvangst gebaseerd was geweest - steeds meer achteruitging. Met deze merkwaardige ontwikkeling en de weg die daarheen leidde, zullen wij ons in dit hoofdstuk in het bijzonder bezig moeten houden. Nu mag men overigens niet denken dat het patriciaat zich over die daling van de welvaart in de stad geen zorgen heeft gemaakt. Het ondervond er ook zelf wel degelijk de terugslag van. Er zijn gegevens voorhanden waaruit blijkt dat ook het patriciaat tenslotte onder grote spanning kwam te staan. In de kohieren van het familiegeld, een belas ting die verderop aan de orde komt2, kan men zelfs duidelijke aanwij zingen vinden voor een uiteindelijke terugval in omvang en in aantal van de allergrootste patricische vermogens van Zierikzee helemaal aan het eind van de onderzochte periode, vooral na 1775. Dan blijkt dus dat de grove periodisering die in onze tabel 3.1 is aangehouden, toch niet geheel voldoet. Het zal overigens in de volgende bladzijden wel blijken dat er niettemin redenen zijn om deze periodisering, ook al lijkt die door het politiek karakter van cesuren als 1702, 1747 en 1795 daartoe aller minst geschikt, ook voor dit economisch hoofdstuk en wel vooral voor de achttiende eeuw, bruikbaar te achten. Het is wel algemeen bekend dat Zierikzee in 1575 en 1576 een Spaans beleg moest ondergaan en dat de stad zich tenslotte overgaf. Het is ook bekend dat dat voorlopig de laatste Spaanse krachtsinspanning van betekenis is geweest. Reeds in november 1576 kwam Zierikzee weer aan de zijde van de opstand terecht. Niemand kon toen voorzien dat de stad daardoor voorgoed verwijderd zou raken van de Zuidelijke Neder landen waarmee ze eeuwenlang contacten had onderhouden die ook van groot economisch belang waren geweest. Men kon evenmin voor zien dat het beleg voor de stad de laatste was geweest van een reeks van rampen die ze in de zestiende eeuw heeft moeten doorstaan. De bevol king was bijvoorbeeld al vóór 1520 door een pestepidemie van meer dan 8000 tot minder dan 5000 inwoners teruggelopen, en nadien hadden, al was er nu en dan wel weer even een opleving geweest, stormramp, inundatie, beleg en brand keer op keer zware schade toegebracht, ook aan het economisch potentieel van de stad, aan haar schepen bijvoor beeld en aan de zoutketen. Het is niet verbazingwekkend te lezen dat het na 1576 nog jarenlang onmogelijk was de stad te laten bijdragen in de algemene lasten. Tijdens het beleg3 hadden schippers en vissers zich dapper geweerd terwijl de meerderheid van de stadsregering nogal lauw was geweest. 58

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 72