Een actiever minderheid van de regenten had bestaan uit twee groepen, een kleine opstandige en een iets talrijker Spaansgezinde. Het gevolg van deze verhoudingen was dat erna 1576 onder het regerend patriciaat niet veel verandering aangebracht hoefde te worden. Veel oude beken de namen vinden wij dan dus in de vroedschap, maar slechts van weinigen is iets bekend inzake hun economische belangen. Enkele kooplui en welgestelde winkeliers laten zich echter onderscheiden, naast evenveel regenten die grondbezitters waren. Men mag aannemen dat deze regenten, beherend maar toch ook besturend, aan de slag zijn gegaan. De economische kracht van de stad, mede te danken aan een verkeersligging die lange tijd zeer gunstig was geweest, had voordien voor geen klein deel berust op een combinatie van visserij en handel, met het zout als verbindingsschakel tussen beide.4 Lange tijd was dat het inheemse zelzout geweest, gewonnen en veredeld door en na het darinkdelven. Maar allengs was dat delven, weggraven van zouthou dende grond, te riskant geoordeeld voor het land. Vanwege het gevaar van dijkdoorbraak en inundatie werd de oude zeinering dus op den duur vervangen door een nieuwe handel in zout uit Zuid-Europa. Dat gebied speelde al een gewichtige rol voor de Zierikzeese commercie naast het Noorden van ons werelddeel, waarmee de Zierikzeeënaars al sinds eeuwen hun contacten hadden. Het lag in de rede dat het stadsbestuur op dit patroon ging voortbordu ren. Maar het was het enige niet. De stad had vanouds ook een machts positie ten opzichte van het platteland en die wilde ze handhaven. Die positie was mede gebaseerd op haar bestuurs- en rechtsmacht, met name over Schouwen. En ze kon ook in economische termen worden uitgedrukt. De stad vervulde een centrale marktfunctie voor Schouwen en Duiveland en ze had ook een marktdwang voor Schouws koren. En alle meekrap - een uit de meekrapplant vervaardigde verfstof die pas in de tweede helft van de negentiende eeuw door nieuwe vindingen over bodig werd - die bereid werd moest, sinds 1531, in Zierikzee worden gekeurd. Zo was er in Zierikzee's stadhuis niet alleen een pannemans- kamer, het vertrek van het zoutziedersgilde, maar men vond er ook de "meekeur" waar, onder toezicht van de zeven keurmeesters, de vaten meekrap hun brandmerk kregen. Aan pogingen om aan deze keur- dwang te ontkomen was, na enkele processen, een einde gemaakt. Een handjevol meestoven, waarvan er minstens drie uit de zestiende eeuw dateerden, stond eeuwenlang in en vlak bij Zierikzee. De meenering was een arbeidsintensief bedrijf waarin landbouw, nijverheid en handel samengingen. Voor een meestoof was vrij wat kapitaal nodig, en het kwam nogal eens voor dat regenten er een aandeel in hadden.5 Zierikzee's machtspositie ten opzichte van het platteland werd door de afdamming, kort na 1600, van het Dijkwater nog steviger. De stad ging zich met meer nadruk dan tevoren, ook met Duiveland bezighouden. 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 73