De verkeerssituatie, waarover wij terloops al even spraken, werd over
igens in de tweede helft van de zeventiende eeuw wel een probleem.
Tot op zekere hoogte drukte dat op het hele gewest. Sinds de breuk
tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden zich had voltrok
ken zijn de relaties tussen Zeeland en het achterland minder intensief
geworden. Het Zuiden ontwikkelde zich in bepaalde opzichten als een
concurrent waarvan men hinder ondervond. En als er vanuit het Noor
den nog economische contacten mee werden onderhouden gebeurde
dat veelal langs andere wegen dan de Zeeuwse. De Zeeuwen beklaag
den zich over frauden en sluikerij bij de in- en uitvoer via Staats-
Brabant. Maar wij weten dat het beklag over dit gedragen over de hoge
tarieven die hun handel fnuikten de Zeeuwen er bepaald niet van heeft
weerhouden ook hunnerzijds die tarieven massaal te ontduiken.10
Telkens als de economische situatie wat zorgelijker wordt dringt de
vraag zich op hoe nauw de regeerders zich ook persoonlijk daarbij
betrokken voelden. Wat Zierikzee betreft, het is al gezegd, kunnen wij
uit het werk van De Vos daarover niet veel afleiden. Misschien zegt het
iets dat er in de loop van de zeventiende eeuw steeds meer juristen en
grondbezitters opduiken in de vroedschap, terwijl slechts hoogst zel
den van één van de leden van de raad wordt gezegd dat hij koopman,
bezitter van zoutketen of aandeelhouder in een meestoof was. Over de
zeven wijnstekers die de vroedschap in 1650 rijk was behoeft men zich
niet te veel illusies te maken: wat de Zierikzeese wijnhandel naast de
belangrijke Middelburgse ooit betekend mag hebben, de korte duur en
de hoge frequentie van deze vermeldingen wijzen meer in de richting
van een modieuze gril dan in die van een ernstig te nemen beroep.
Wij zijn nu met onze schets gekomen aan het begin van de achttiende
eeuw, een tijd waarover wij door de aanwezigheid van veel uitvoerige
bronnen vaak meer kunnen achterhalen dan over de zeventiende. Men
zou daarom kunnen menen dat er over Zierikzee's economische bete
kenis na 1700 het een en ander kan worden afgeleid uit twee bronnen die
ons ter beschikking staan. Dat zijn de in de grafieken 3.1 en 3.2 onder
gebrachte gegevens over de inkomsten van het plaat- en kaaigeld, dat
voor het onderhoud van de bebakening e.d. werd geheven van de
scheepvaart, en die over de opbrengst van het Nieuw Verbeterd Fami-
liegeld, een inkomstenbelasting. De abrupte stijging in de Familiegeld-
grafiek bij het jaar 1741 was het onmiddellijk gevolg van een Staten-
resolutie die vroeg in 1742 over deze belasting is genomen11en dus niet
van een verbetering in Zierikzee's omstandigheden. Daarom mogen wij
zeggen dat de beide grafieken een beeld lijken te tonen van voortdu
rende achteruitgang die zich over de gehele eeuw uitstrekt...
61