blijken, steeds onmiddellijk een aanslag of een hogere aanslag gestuurd
zodra iemand een belangrijke erfenis had verworven. De fiscus rea
geerde prompt op dit soort gebeurtenissen, die in een kleine gemeen
schap natuurlijk onmiddellijk aan ieder bekend werden. Het is met
behulp van het cohier èn van het boek van De Vos mogelijk een aantal
grote vermogens gedurende vrij lange tijd te volgen.
Voor Hubertus Mogge van Renesse werd na zijn dood in 1719, toen hij
354.000,naliet, nog jaren lang, tot 1726, door de weduwe doorbe
taald, in classe 7 en daama in 8. De zoon Pieter werd in 1727 weer in
classe 7 aangeslagen. Hij erfde in 1742 van zijn oom Jan Ockerse heer
van Dreischor, de enig overgebleven zoon van een mandie 460.000,
nagelaten had. Pieter Mogge van Renesse werd toen prompt in classe 3
en twee jaar later in classe 1 aangeslagen. Hij stierf in 1756 en was toen
goed voor 1.578.330,De boedel bleef nog een tijd onverdeeld,
mede omdat Pieter Mogge bijna een derde van zijn vermogen aan de
stad had nagelaten met de bedoeling dat er een universiteit van zou
worden opgericht. In 1762 is er voor het laatst voor betaald in classe 1
en in het volgend jaar werden de twee neven die erfden, Bonifacius en
Jacob Mogge Pous, beide in classe 4 aangeslagen. Bonifacius betaalde
trouwens een tijd lang zelfs het tarief van classe 3 en zijn echtgenote
werd na 1784 ook nog apart aangeslagen, in een tussenclasse tussen 7 en
8.
Een tweede omvangrijk vermogen, van de Hagenaar Cornelis van
Schuylenburg, laat zich eveneens lang volgen, van 1726 tot 1763, res
pectievelijk in de dassen 8, 7, 2 en 1. Van Schuylenburg was de
schoonzoon van de Zierikzeese vroedschap Pieter Kemp, een man die
vanwege zijn bedenkelijke afpersingspraktijken in 1705 als rentmeester
beoosten Schelde is afgezet, en die, tot zijn overlijden in 1712, in classe
9 aangeslagen was geweest, waarna zijn weduwe, tot het moment
waarop Van Schuylenburg begon te betalen, in classe 11 was onderge
bracht.
Een derde geval is dat van Tonis van der Os, een man die zich als
koopman omhooggewerkt had en die tenslotte in 1747, drie jaar voor
zijn dood, in de vroedschap is opgenomen. Van der Os werd bij zijn
leven, van 1712 tot 1749, steeds zwaarder belast. Hij werd eerst aange
slagen in classe 12, en bereikte, via 11 en 7, tenslotte classe 6. Zijn
schoonzoon Andries Heshuyzen die zelf in classe 11 betaalde, werd in
1750 prompt in classe 5 aangeslagen, wat geen wonder mag heten: zijn
echtgenote liet later 305.000,na.
Wij zullen de lezer niet meer van deze verhalen over afzonderlijke
gevallen voorzetten. Het drietal illustreert immers afdoende dat er vrij
secuur aangeslagen en geïnd is na 1741. Uit het overzicht van de
hoogste aangeslagen in het familiegeld (Bijlage VIII) kunnen nog wel
enkele belangrijke conclusies getrokken worden. De eerste is dat het
66