patriciaat steeds alle hoogstaangeslagenen heeft opgeleverd. Boven classe 8 vindt men geen enkele niet-patriciër! Wellicht zijn er in de produktieve sectoren van de Zierikzeese economie na 1741 vrijwel geen grote inkomens meer te verdienen geweest. Ook zijn misschien die sectoren toch in sterkere mate afhankelijk geweest van financiering door het patriciaat dan uit de gegevens van De Vos is gebleken. Een tweede conclusie laat zich trekken als wij letten op het aantal aangeslagenen dat meer betaalde dan het classe 8-tarief. Dat aantal blijft tot 1741, ten onrechte zoals wij nu weten, hangen op 2 of 3 personen. Dan stijgt het abrupt tot 12, bereikt nu en dan een piek van een 15 personen, om na 1775 weer beneden de 10 te dalen. En in de hoogste drie dassen treft men na 1785 niemand meer aan. Het lijkt duidelijk dat de neergang van de welvaart van de stad zich nu toch ook in de belastingafdrachten van de rijken begon te manifesteren. De rijkdom, bijeengeërfd vaak en taai verdedigd, trok blijkbaar weg of smolt weg tenslotte. Zierikzee was waarschijnlijk in veler ogen niet meer een plaats waar een groot vermogen nog zinvol gebruikt kon worden. Het kon er nog wel worden aangetast en opgeteerd. Intussen was het met Zierikzee zelf al veel eerder bergaf gegaan. Sinds het midden van de achttiende eeuw kwamen er jaarlijks minder koop vaardij- en vissersschepen in de haven. In de jaren vijftig al schreef men over "het verval van commercie en navigatie" van de stad, en toen het tenslotte, door het verzet van Leiden, niet lukte in Zierikzee de univer siteit te stichten waarvan de erflater had gedroomd, besloot men Pieter Mogge's nalatenschap voor andere doeleinden te gebruiken. Men poogde met name de snel achteruitgaande visserij, "de grondzenuw dezer stad", met premies op de been te houden. De achteruitgang (80 vissersschepen in 1711,50 in 1740,30 in 1750) was echter niet te stuiten. En de patriotse gedachten van het patriciaat over economisch herstel - waaronder zelfs het denkbeeld om een handelmaatschappij op West- Indiëop te richten-leidden ook nergens toe. De regenten, hoe goedwil lend ook, stonden machteloos. Waren er omstreeks 1750 nog ruim 2000 huizen in de stad17, die toen waarschijnlijk nog ongeveer 10.000 inwo ners telde, in 1764 reeds klaagde de stadsregering over de leegstand van woningen en de achteruitgang der bevolking. Omstreeks 1770 waren er nog maar 1600 huizen over18 en het bevolkingscijfer was in 1796 afge zakt tot iets meer dan 6000 zielen. Er was nog wat nijverheid overge bleven, waaronder de bewerking van de meekrap, maar geen visserij of zeehandel van enige betekenis. Dat mag wel worden onderstreept. Bij mededelingen van De Vos, als die van enkele van de laatste vroed schappen nog meldt dat zij bij visvangst en koophandel waren betrok ken, hoeft men zich geen illusies te maken. Onder de laatste leden van de raad waren de grondbezitters overigens weer veel talrijker, en deze vermeldingen hadden wèl betekenis. De 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1979 | | pagina 81