vanouds bestemd voor fatsoenlijke armen uit kleinburgerlijke kring,
mensen die zich zelf nog net konden redden als men ze in de een of
andere stichting die het karakter van een hofje had, een dak boven het
hoofd bezorgde, en een jaarlijkse preuve, van wat turf en boter bijvoor
beeld. Het ging daarbij om mensen die zich bij de naderende oude dag
daar inkochten, en die inkoopsommen zijn in Zierikzee in de loop van
de achttiende eeuw nogal eens verhoogd.20 Maar de echte grote groep
door lediggang getroffen armen kunnen wij ook bij bestudering van het
archief van de diaconie niet betrappen. De bedelingsboeken der wijk-
armen21 laten, bij een ongeveer gelijkblijvend besteed bedrag, een
afname van het aantal bedeelden in de loop van de achttiende eeuw
zien. Van 1710 tot 1790 zien wij een terugval van 271 naar 85 bedeelden,
weliswaar met een tussentijdse piek van 230 personen in 1760, een piek
die nog even tamelijk veelzeggend lijkt. Maar die gedachte houdt geen
stand als men ziet dat het leeuwendeel der bedeelden, mensen die als
regel uitkeringen in geld, brood en textielgoederen ontvingen, steeds
uit alleenstaande vrouwen en weduwen met kinderen heeft bestaan.
Het blijft onduidelijk waar de Zierikzeese mannen die door de dalende
welvaart gedoemd waren tot lediggang, hun toevlucht hebben gezocht.