bekleders in de stad of op het eiland van werkelijke importantie waren.
Zij die tot deze groep behoorden moeten we tot de feitelijke magistraat
rekenen. Te denken valt aan vroedschappen (raden en schepenen), de
Burgemeesters, secretarissen, de pensionarissen, voor zover aanwe
zig, de thesaurieren, de leenmannen van de grafelijkheid en de belang
rijkste financiële ambtenaren. Het lidmaatschap van de magistraat
vormde het doel, waar elk lid van het patriciaat allereerst naar streefde.
De ambten op dit niveau leverden vaak, maar niet altijd, hoge tot zeer
hoge emolumenten op. Misbruik van het ambt ter verrijking van zich
zelf werd zelden bestraft. Het door De Vos besproken voorbeeld van
Pieter Kemp, Heer van Moermond en Renesse, is een tekenend geval.6
We moeten hierbij overigens goed beseffen, dat wat in onze ogen
corruptie genoemd moet worden voor de tijdgenoot vaak niet als zoda
nig gold. Een officieel ambtsinkomen was er doorgaans niet en het werd
vanzelfsprekend geacht dat de ambtenaar een zeker inkomen uit zijn
ambt haalde. De verpachting van sommige ambten en de lasten die men
er op legde maakten dit euvel alleen nog maar groter en "legitiemer".
Als aan de ambten in deze categorie al weinig of geen inkomsten
verbonden waren, zoals in het geval van een lidmaatschap van de
vroedschap, dan waren deze ambten toch buitengewoon waardevol in
verband met de grote macht of invloed die ze de bezitter direct en
indirect konden geven.
Aan de top van de machtspiramide stonden de ambten die een geweste
lijk of generaliteitskarakter hadden, maar die op enigerlei wijze wel van
Zierikzee 'dependeerden'. Sommige van deze ambten hadden een heel
tijdelijk karakter en werden slechts begeerd vanwege het hoge prestige
dat ze gaven. De bijzondere gedeputeerden der Staten-Generaal (ook
wel extra-ordinaris gevolgmachtigden genoemd), zoals bijvoorbeeld in
de achttiende eeuw de pleitbezorgers voor een reductie van de quote
namens de Zeeuwse Staten, behoorden typisch tot deze laatste catego
rie.7 Daarentegen waren de vaste vertegenwoordigers van de stad in de
Statenvergadering en de Gecommitteerde Raden in de Admiraliteit van
het Noorderkwartier veeleer permanente posten. Dat het in het eerste
geval meer om prestige ging dan om macht, blijkt al direct uit de
verschillen in de lastgeving van de extra-ordinaris en de ordinaris
gevolmachtigden.8 Het aantal leden van het Zierikzeese patriciaat dat
tot deze absolute top van de piramide behoorde was echter zeer be
perkt. Onder de enkelingen die tot die top doordrongen, waren ook
nogal eens Raadsheren in de Hoge Raad of in het Hof. Dat iemand uit
Zierikzee Griffier van de Staten, of van de rekenkamer was, kwam ook
nog wel eens voor, maar dat was zeldzaam. Een ambt als ambassadeur
aan het Engelse Hof, dat ook dependeerde van de Zeeuwse Staten,
werd bijvoorbeeld, zover wij weten, nooit door een Zierikzeeënaar
bekleed. En bleef iemand die vertrok naar Middelburg of Den Haag om
74