boek Het aandenken van Hendrik van Zutphen onder zijne landgenoo- ten vernieuwd1840). Deze Hendrik was een vriend van Jacob Probst of Praepositus en werd diens opvolger als prior van liet Augustijnerkloos ter te Antwerpen (1522)110. Over Praepositus was uit oudere literatuur, onder meer uit Uijttenhovens geschiedenis van de reformatie in Ant werpen, al een en ander bekend. Men wist dat hij te Ieperen was geboren en dat hij in 1521 te Wittenberg het licenciaat in de theologie had behaald. Op zijn terugreis naar Antwerpen preekte hij al tegen de aflaten. Hij werd prompt gevangen genomen, maar tot diepe teleurstel ling van Luther herriep hij uit vrees voor de brandstapel, ten overstaan van een grote menigte, in de St. Goedele te Brussel twintig stellingen. Hij werd naar het Augustijnerklooster in zijn geboorteplaats overge bracht, waar hij wederom van gedachte veranderde en zijn preken in "martinistische" geest hervatte. Weer werd hij van zijn vrijheid be roofd, maar hij wist te ontvluchten. Hij verbleef enige tijd te Wittenberg bij Luther, met wiens gezin hij levenslang hartelijke contacten zou onderhouden. Hij werd te Bremen beroepen, waar hij Van Zutphen ontmoette, die later een gruwelijke dood zou sterven. Praepositus kreeg er moeilijkheden met een geestdrijvende collega, Johan Timans Soetemelck uit Amsterdam. Hij legde zijn ambt in 1559 neer en over leed in 1561. Janssen heeft, zoals enigszins uit de titel blijkt, ook dit boek geschreven voor een breed publiek en met stichtelijke bedoelingen. Het zou voor de wetenschap van minder waarde geweest zijn, indien de schrijver er niet twee uiterst zeldzame boekjes in had verwerkt. Ze waren hem geschonken door C.A. Vervier, een vooraanstaand Gents filoloog en politicus, die een van de vaders van de Vlaamse beweging is ge noemd 111Misschien hebben de heren elkaar ontmoet op het Vlaamse feest te Gent in 1859 of op het vijfde Taalcongres te Antwerpen in 1856. Het ene werkje was een Duitse uitgave van het levensverhaal van Praepositus, met een rijk geïllustreerd titelblad. Het stelt de geschiede nis van Tantalus voor, die zijn zoon Pelops heeft geslacht om hem aan de goddelijke gastronomen ter verorbering voor te zetten. Volgens Janssen was deze afbeelding allegorisch: de Roomse kerk vermoordde haar zonen, terwijl de Allerhoogste zolang toezag, totdat het Hem genoeg was en Hij nieuw leven opwekte in de vorm van "een forschen schouder van elpenbeen"112. Jacob had dit werk geschreven nadat vijanden in 1522 zijn herroepingsartikelen in het Duits en het Latijn hadden verspreid. Berouw over zijn onstandvastige houding achter volgde hem het hele leven, temeer omdat twee Augustijnen uit het Antwerpse klooster, Hendrik Voes en Jan van Essen, in 1523 te Brussel werden verbrand om hun consequente trouw aan het "martinisme". Ze werden de eerste protestantse martelaren van de Nederlanden. Luther schreef voor hen een beroemd geworden lied113, dat in het Archief voor 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 108