Kerkelijke Geschiedenis werd afgedrukt in een Nederlandse vertaling
door de hoogleraar M. Siegenbeek114. Janssen achtte deze niet ge
slaagd en kreeg van zijn vriend J.J.L. ten Kate, die van 1850 tot 1860
predikant te Middelburg was geweest115, gedaan, dat hij voor zijn boek
een nieuwe vertaling zou maken116. Deze is later op muziek gezet en
verkreeg grote populariteit in de Nederlandse kerken van de reforma
tie.
Een zwakheid in het boek van Janssen is zijn zwenkend oordeel over de
wankelmoedigheid van Praepositus in 1522. Nu eens toonde hij er
begrip voor, dan weer verweet hij hem het uur der schande, waarin hij
zijn principes had verzaakt. In het "Voorberigt" van het boek erkende
Janssen, beschuldigd te zijn van "onverdraagzaamheid, hatelijkheid,
liefdeloosheid jegens de Roomschgezinden". Hij mocht dan verder
schrijven "...al wie mij kent weet beter"117, in zijn typering van Broer
Comelis en van Pausin Johanna, die verderop ter sprake zal komen,
was hij dezelfde "havik" geweest, die nu Praepositus ongenadig ver
oordeelde, terwijl hij tevens als "duif' wenste open te staan voor diens
menselijke vrees in het gezicht van een gruwelijke dood. Janssens
oprechtheid is, gezien zijn karakter, indiscutabel, waar hij in het Voor
berigt verklaarde dat hij niets liever wenste dan de betrachting van de
waarheid in liefde door alle christenen, ook door de roomsen, "om
alzoo te zamen op te wassen in Hem, die het hoofd is"118. Nog geen
decennium na de Aprilbeweging klonken deze woorden als het ruisen
van moerbeitoppen...
Het tweede werkje dat Vervier hem geschonken had, is getiteld: Fees
viering der L. (La Bien Aimée te Amsterdam) ter nagedachtenis van
het driehonderdjarig jubilé der stichting van de L.'.119. Het was een
bron voor Janssens Hoofdstuk XII over "Het charter van Keulen'Dit
stuk, in 1818 ontdekt, werd in 1535 door negentien vrijmetselaars uit
vele Europese landen te Keulen ondertekend120. De echtheid ervan
staat niet vast; Janssen geloofde er welhaast in, omdat hij de naam van
Jacobus Praepositus erin vond, paladijn van een vorm van tolerantie
die de vrijmetselaars voorstonden121. Het hoofdstuk zal tevens een
hommage geweest zijn aan Vervier, die een vooraanstaande rol heeft
gespeeld in de vrijmetselarij.
Achter de tekst heeft Janssen twee bijlagen gevoegd: het in het Duits
geschreven verhaal over Jacob's leven122 en een brief van hem aan
Luther, waarin hij verslag uitbrengt over de dood van Voes en Van
Essen. De laatste zinnen luiden: "Dan mich verdreüszt lennger zu
leben, weil ich allendthalbenn zo vil übels sehe. Demnach ist mein alter
Adam nitt gestorbenn. Bit Gott für uns"123.
In een slotbeschouwing vatte Hendrik Q. zijn visie op Praepositus
aldus samen: goed onderlegd, maar geen erudiet, een practisch gericht
pastor en vooral een man des vredes. Deze conclusie wordt door
43