en het convent van Wezel in 1568. In 1572 werd hij bij Willem van
Oranje ontboden en door hem als commissaris aangesteld om in de
Hollandse steden toe te zien op de onteigende kloostergoederen. In
1575 liet hij zich door Oranje benoemen tot hofprediker te Delft, hoewel
hij de banden met de keurvorst niet verbrak. De synode van Dordrecht
in 1578 leende hem uit aan Gent, waar hij op 18 september 1578 voor het
eerst in de St. Baafs preekte. Door zijn toedoen kwam Johan Casi-
mir139, vierde zoon van Frederik III, in particuliere dienst van Gent.
Elizabeth van Engeland, in wier politieke kraam zulks te pas kwam,
stak geld in de onderneming. Al spoedig botste het godsdienstig fana
tisme van Dathenus tegen de vurige wens van Willem van Oranje tot
afkondiging van godsdienstvrede. Zoals bekend riep Dathenus geëxal
teerd van de preekstoel, dat Oranje om staat noch godsdienst gaf en dat
hij, indien hij iets religieus aan zijn hemd zou ruiken, het onverwijld in
het vuur zou gooien. De religievrede werd op 27 december te Gent
ondertekend, hetgeen voor Dathenus een aanleiding was om de stad in
de loop van 1579 te verlaten. Vele pogingen werden ondernomen om
beiden te verzoenen, maar.het water dat hen scheidde was te diep. In
november 1583 deed Dathenus op zijn levenslange Odyssee Gent we
derom aan, maar na de val van de stad in de handen van Parma
(september 1584) vertrok hij via Sluis naar Holland. De Staten namen
hem gevangen, maar lieten hem spoedig vrij. Daarna trok hij naar
Duitsland, dat hij niet meer verliet140.
Janssen had het geluk, in de verzameling Tilmannus Cupus een brief te
vinden van de Bremer predikant Christophorus Pezelius aan de Haagse
synode van 1585, die door Leicester was geconvoceerd. Pezelius en
Johannes Gerobulus, eveneens te Bremen woonachtig en gewezen
predikant te Vlissingen, kregen van de synode opdracht om tezamen
met Menso Alting, zielzorger te Emden, de oude Dathenus, die te
Staden woonde, een verhoor af te nemen aangaande zijn veronderstel
de neiging tot het Davidjorisme. Deze David, over wie de bekende
doopsgezinde historicus dr. A.M. Cramer een uitvoerige studie had
geschreven in het Archief voor Kerkelijke Geschiedenis van 1843, was
een psychologisch raadsel. Zijn leer stond dicht bij die van de wederdo
pers, maar persoonlijk was hij een sexueel geobsedeerd warhoofd, die
de armoe preekte en de weelde behield. Een bemiddelde volgelinge zag
hem als de derde David en schonk hem haar vermogen, waarmee hij te
Bazel het goede heertje uithing.
Dathenus stond de drie bezoekers aanvankelijk niet toe een nieuwsgie
rige blik te slaan in zijn geweten, maar hij moest zich bloot geven, nadat
de heren het corpus delicti - een door Dathenus aan een sectariër
geschreven brief - hadden getoond. Nu bekende hij onder een vloed
van tranen en schreef gewillig een schuldbekentenis aan het adres van
de synode. Deze maakte van Dathenus' doperse escapade geen hals-
47