Indien Nagtglas gelijk had met zijn bewering, dat Janssen ooit een serieuze candidaat is geweest voor een hoogleraarschap148, dan kon de professorabele na deze kritiek de hoop wel opgeven. Overigens hebben we nergens kunnen vinden, waar zijn hoogleraarszetel al of bijna klaar stond. In 1919 promoveerde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam Th. Ruys jr. op een dissertatie over Dathenus. Hij had veel nieuw materiaal gevonden, maar maakte tevens intens gebruik van de 28 brieven, die Janssen in de oorspronkelijke taal en spelling aan de tekst van zijn boekje had toegevoegd. Het werkje zelf werd door Ruys niet bespro ken; hij liet de oudere literatuur over Dathenus voor wat zij was. Wat the heart of the matter in Janssens monografie betreft - het ongelijk van Dathenus in zijn twist met Oranje - deelde Ruys de mening van Acquoy, hetgeen onder meer blijkt uit zijn tweede stelling: "Datheen heeft met zijn verzet tegen de politiek van Prins Willem getoond, beter dan dezen den geest van het volk te hebben gekend". Het oordeel van Decavele over het proefschrift van Ruys is lovend; hij meent dat het nog bruikbaar is149. Dit kan over Janssens monografie niet geschreven worden. In 1868 werd onder voorzitterschap van G. Groen van Prinsterer te Utrecht de Mamix-Vereeniging opgericht. Zij greep in haar doelstelling terug op de artikelen 48,49 en 50 van de synode te Emden (1571), die de vervaardiging van de ontstaansgeschiedenis der Nederduitse hervorm de kerk betroffen. Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde, hiertoe uitgenodigd, was er niet in geslaagd. De samensteller van het prospec tus der nieuwe vereniging, dr. Abraham Kuyper, constateerde wel, dat er in de loop van de tijden belangrijke deelarbeid was verricht, maar ook, dat ons land aan uitgebreide handboeken niets te bieden had dan de totaal verouderde werken van A. Ypey en I.J. Dermout, getiteld Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk (1819-1827). Deze bevatten niets, wat aan iedere deskundige al niet uitentreuren was ingeprent. Kuyper wou en kon geen zondebok voor deze achterstand aanwijzen; het verzuim was collectief. Een schat aan oorkondenmate- riaal lag bijna ontoegankelijk, weinig bekend en zo goed als onbewerkt te wachten op delvers. In navolging van de Engelse Parker Society en de Franse Société du Protestantisme zou men in team eerst het terrein verkennen, vervolgens het opgespoorde materiaal schiften en tenslotte overgaan tot bronnenuitgave. Een steekproef in de Londense en Em- dense archieven gaf alle hoop, aldaar met succes te kunnen beginnen. De commissie leed niet aan overspannen verwachtingen en onderkende helder de financiële bezwaren van een uitgave, die slechts een beperkt debiet zou hebben1S0. Zij had het Henriette Roland Holst-van der Schalk kunnen voorzeggen: 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 116