van der Baan voornoemd, F. Nagtglas, aan iedere beginneling in de Zeeuwse historie welbekend, dr. H.A. Callenfels en mr. G.A. Fokker, advocaat en later kantonrechter te Middelburg en vooral bekend om zijn Geschiedenis der loterijen in de Nederlanden1 b4. Een Aufforderung zum Lesen was het tijdschrift niet; het was saai, dikwijls quasi-geleerd, en maakte een verbrokkelde indruk. Toen het bovendien ging lijden aan een "nietes-welles"-stijl van schrijvers wier grootste vrees het was om van hun ponteneur te vallen, ging het te gronde. Janssen heeft er twee goede artikelen aan geleverd: het eerste werd door Sepp warm aanbevolen, het tweede is door menig schrijver in jongere studies vermeld. Het oudste was getiteld Het Observanten klooster te Sluis, gesticht door Joh. de Capistrano, bestuurd door Joh. Brugman en bezweken in den hervormingsstrijd. Actueel was het on derwerp zeker. De prominente Moll, die in 1854 tot veler teleurstelling geweigerd had om Royaards op te volgen, en die in 1860 geen plaats wilde nemen op de zetel van wijlen Kist, specialiseerde zich in de christelijke middeleeuwen. Zijn boeken over Angelus Merula en Johan nes Brugman waren respectievelijk in 1851 en 1854 verschenen. Hij stond op het punt om te beginnen aan zijn levenswerk: Handboek van de Kerkgeschiedenis van Nederland voorde Hervorming. R.C.H. Ro mer, predikant te Deyl en promovendus van Royaards165, had in 1854 een degelijk werk uitgegeven, Geschiedkundig overzigt van de kloos ters en abdijen in de voormalige graafschappen Holland en Zeeland. Janssen bouwde zijn artikel evenwichtig en logisch op. Als inleiding gaf hij een verklaring van het begrip "observantisme" en beschreef hij de gebeurtenissen op 13 oktober 1435. Toen overhandigde Paus Eugenius IV, die op de vlucht voor de hertog van Milaan tijdelijk te Florence verbleef, een bul aan Johannes de Capistrano, waarin deze gemachtigd werd om vijf observantenkloosters te stichten. In het eerste hoofdstuk zette Janssen uiteen wie De Capistrano was, waarom hij Sluis uitkoos en hoe de pontificale plechtigheden van de stichting verliepen. In het tweede hoofdstuk, waarvoor hij de gegevens putte uit het stadsarchief van Sluis, schetste hij de werkzaamheden van de bekende Brugman, gardiaan aldaar. Van de twee voornaamste archiefstukken waarop zijn studie berust, zond hij afschriften aan Moll. Of deze bedankt heeft, is in de correspondentie van Janssen niet te vinden. De collectie-Moll, die in het bezit is van de Gemeentelijke universiteit van Amsterdam, bevat vier brieven van Janssen aan de hoogleraar166. De toon is onderdanig, de aanspreking vormelijk. Ze bewijzen dat tussen beide heren geen vertrouwelijke relatie bestond en dat Moll voor Janssen een hoogge leerde was, tegen wie hij moest opkijken. In het derde hoofdstuk beschreef Janssen hoe het klooster in de hervor mingstijd bezweek. Zijn conclusie omtrent de werkzaamheid der broe- 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 120