ge tot de kennis van Tanchelijn geleverd. Hij zag in hem "den grooten
bijleman, die vernietigt en vernielt". Enig apperceptie-materiaal bezat
Janssen dus wel, toen hij aan de slag ging. De grote verdiensten van
deze studie zijn de logische betoogtrant, de heldere stijl en de metho
dische opzet. Hij begon met een uiteenzetting van de status quaestio-
nis, behandelde vervolgens Tanchelm als persoon, gaf daarna een
brokje exegese van zijn leer en eindigde met de beschrijving van de
missie van St. Norbertus, die tot doel had te Antwerpen de residuen
van het Tanchelisme uit te roeien. Janssens bronnenmateriaal was
evenwel nauwelijks minder schraal dan dat van Tydeman:
a) een Vita Sancti Norberti uit de Acta Sanctorum,
b) een brief van de Utrechtse kanunniken uit 1212, gericht aan hun
superieur, de Keulse aartsbisschop Frederik. Het schrijven bevat
een litanie van klachten over de wandaden van de ketter.
Wat de Vita betreft - aldus Hendrik Q. - deze was in 1160 geschreven,
dus 45 jaar na Tanchelms dood en in de abdij van Prémontré, dus ver
van diens arbeidsveld. Deze omstandigheden zijn geen aanbeveling
voor de betrouwbaarheid van de inhoud. Tanchelm wordt erin afge
schilderd als een monster van misdadigheid, dat het allerslechtste in
zijn evenmensen opriep. Hij liep rond in vergulde kleren, met een
drievoudig snoer in de gekrulde en door een gouden band in drie
vlechten verdeelde haren. Zijn volgelingen dronken eerbiedig het wa
ter, waarin zijne halfgoddelijkheid zich gewassen had. Hij onteerde
jonge meisjes en bruiden, terwijl de naaste verwanten in heilige vervoe
ring deze sacrale handeling met de ogen mochten volgen. Janssen
wenste deze aantijgingen niet te geloven, omdat naar zijn mening een
verdierlijkt menselijk wezen de afzondering zoekt en afkeer heeft van
getuigen. In zijn Victoriaanse naïeveteit had hij kennelijk nooit gelezen
wat er in de geschiedenis "aan de schaamte voorbij" was gebeurd... De
authenticiteit van de brief der kanunniken betwijfelde hij niet, wel haar
onpartijdigheid. Zijn argument is redelijk: een van Tanchelms naaste
volgelingen, de priester Everwachter, had in Rome geprobeerd te be
werken dat het vierde deel van het bisdom Keulen, waartoe ook Zee-
land-Bewester-Schelde behoorde, bij het bisdom Terwanen werd ge
voegd. Bovendien ontzegde Everwachter aan de "broeders" van de St.
Pieterskerk te Utrecht en aan hun soortgenoten het recht om tienden te
eisen. De geldbuidel was dus in het geding. Bij Petrus Abelardus had
Janssen gelezen, dat Tanchelm zich zoon van God liet noemen en
opdracht gaf om een tempel te bouwen, waar men hem kon komen
aanbidden. Janssen kon niet geloven dat een volksmenner, die zich in
het bezit van duizenden volgelingen mocht verheugen, kon volhouden
dat hij als enige op aarde vervuld was van de H. Geest. Hendrik Q.'s
conclusie omtrent Tanchelijn luidt: een hoogmoedig man, geen hetero
dox, een meeslepend en schrander spreker, maar geen geleerde. Louter
56