om indruk te maken stak hij zich als leek in een monnikspij, het
ambtskleed van "den predikant". Hij was de officiële kerk een doom in
het oog wegens zijn hoofdstelling, dat de sacramenten louter kracht
ontvangen uit de heiligheid van de bedienaren. Voor Janssen was hij in
de twaalfde eeuw niets meer dan een "blinkende luchtverheveling"169,
wier aanhangers zich oplosten in de kringen der Waldenzen, Katharen
en volgelingen van de beruchte Petrus de Bruys170.
Jongere geschiedschrijvers hebben Janssens conclusies niet aange
vochten. J. Lindeboom noemde Tanchelijn een verdwaasde donatist
met enige trekken van het topzware neomanicheïstische perfectionis
me171. L. Philippen heeft erop gewezen, dat tijdens de Investituurstrijd
de bestempeling als ketter soms niets meer betekende dan tegenstander
van de keizerlijke oppermacht. Everwachter zou immers als aartsket
ter geen toegang gekregen hebben tot de curie om de eisen van graaf
Robrecht III van Vlaanderen aangaande Zeeland-Bewester-Schelde te
bespreken. Volgens Philippen was het antisacerdotalisme, dat Janssen
bij Tanchelm had opgemerkt, verbreid in brede lagen van de bevol
king172.
Tanchelm werd in 1115 op een schip door een dweepzieke doodge
knuppeld. St. Norbertus, die leefde van 1080 tot 1134, kwam een tiental
jaren na de dood van de ketter om Antwerpen te bekeren. Volgens
Janssen was hij the wrong man in the wrong place. Hij had in zijn jonge
jaren te Xanten ver buiten de paden der deugd gedarteld en had alle
reden om de hand in eigen boezem te steken. In Antwerpen was
weliswaar maar één priester in functie, en die was getrouwd met zijn
nichtje, maar Norbertus hield zijn boetepredikaties niet voorde kanun
niken van de St. Pietersabdij, die geenszins in geur van heiligheid
leefden, maar voor de gelovigen, die onwillig waren in het betalen van
tienden. De Vita vermeldt dat na Norbertus' preken de toehoorders
kisten met ouwels, die ze jarenlang in spelonken hadden bewaard, bij
hem brachten. Janssen interpreteerde dit vernuftig als volgt: de lieden
waren hoogstwaarschijnlijk gewezen aanhangers van Tanchelm, die
geen sacramenten wilden ontvangen, omdat de bedienaren aanstootge
vend leefden. Uit angst voor de overheid gingen ze toch ter communie,
maar spuwden de ouwels in hun zakdoek en brachten ze vervolgens
naar centrale bergplaatsen173.
De jury die het artikel moest beoordelen, en die voorgezeten werd door
baron Kervyn de Lettenhove, was enerzijds met het werkstuk ingeno
men, maar moest anderzijds constateren, dat de schrijver geen bronnen
had opgespoord en verwerkt die tot dan toe onbekend waren. Janssens
verweer, dat hij de prijs der originaliteit slechts had kunnen behalen
indien hij reizen naar archieven en bibliotheken in Zuid-Europa had
ondernomen, hetgeen met zijn werkzaamheden niet te combineren
was, klonk alleszins plausibel, maar bezorgde hem niet de verhoopte
57