naar Athene. Daar studeerde zij aan de academie en werd tot priester
gewijd. Zij trok al lerarende naar Rome en werd als opvolgster van Leo
IV tot paus verheven. Tijdens een plechtige processie beviel zij van een
kind en viel zij van haar paard, waarna zij overleed. In de 16e en 17e
eeuw stond de papissa bij de universiteiten van Groningen en Leiden
hoog in de belangstelling, daarna verdween zij in de nevel van de
geschiedenis. Zij dook weer op toen in 1826 de Rotterdamse predikant
en historicus dr. G.H.M. Delprat190 in het Mengelwerk der Vaderland-
sche Letteroefeningen een artikel over haar schreef191. Kist, een tole
rant man tenzij het rooms-katholieken betrof, scherpte zijn pen voor
twee opeenvolgende artikelen over Hare Onheiligheid in het Archief
van 1853: De pausin Joanna. Eene aanwijzing, dat het onderzoek harer
geschiedenis nog niet gesloten is en Over Jacob van Maerlant's tot
hiertoe onbekend getuigenis voor het bestaan der pausin. De reeds
genoemde Wensing, als kerkhistoricus een autodidact zonder titel,
schreef een brochure waarin haar bestaan werd ontkend. Inmiddels
werd de kwestie "ideale" kijfstof voor periodieken als De Katholieken
De Evangelische Kerkbode. In een derde artikel over de ravissante
Moeder der Christenen, getiteld Een woord van N.C. Kist aan H.J.
Wensing betreffende zijn geschrift over de Pausin Joanna 1845viel
Kist bot uit tegen de priester, wegens diens mening dat het onderwerp
niet in een wetenschappelijk tijdschrift paste, omdat het niet op authen
tieke bronnen berustte. De badinerende manier waarop Kist solde met
de titel'professor'van de seminarie-docent, was eigenlijk beneden de
irenische standing van het blad. Het was dan ook niet verwonderlijk dat
meerdere schrijvers uitweken naar periodieken zoals Godgeleerde Bij
dragen en Waarheid in Liefdeze wilden dergelijke pikante onder
werpen buiten de kolommen houden. Zo niet Janssen, want in 1859
schonk hij aan het Kerkhistorisch Archief een verse twistappel: Pausin
Johanna. Eene bijdrage tot de wijze, waarop hare geschiedenis behan
deld is. Zich aansluitend bij Kist, die omtrent deze tijd overleed,
"leverde" hij een nieuwe proeve van bedrog der roomsen. Hij nam het
werk van een 14e-eeuwse kroniekschrijver, Jan van Yperen, abt van de
St. Bertijnsabdij te St. Omer, als toetssteen. Van diens kroniek beston
den diverse afschriften; een ervan bevond zich te Brugge. Hendrik Q.
vergeleek dit met het origineel en ontdekte dat er met het oorspronke
lijke manuscript danig geknoeid was om Johanna uit de geschiedenis te
laten verdwijnen. Anders dan Kist vermeed hij vileinige uitschieters.
Hij eindigde, hetgeen zijn goed recht was, met het trekken van een
scherpe demarcatielijn tussen Rome en de Reformatie: "Onzes inziens
staat of valt de Roomsche Kerk volstrekt niet met de pausin Johanna.
Kan niet eene kerk bedrogen worden, zonder daarom nog bedriegelijk
te zijn? Ons is de roomsche godsdienst niet aannemelijker, als het
bewezen is dat de pausin-geschiedenis tot de rei der fabelen behoort; en
63