gen en door een "bekwaam geleerde" te laten catalogiseren op een wetenschappelijk-beredeneerde wijze. De synode ging accoord en zocht R.C.H. Römer, predikant te Deyl, aan, maar deze bedankte. Bij een volgende stemming behaalde Janssen de meerderheid; dr. B. Glasius, predikant te Geertruidenberg209, zou zijn secundant zijn. Deze weigerde en in zijn plaats werd Schotel benoemd. Wegens de reputatie van Janssen als kerkhistoricus kreeg hij carte blanche voor de wijze waarop hij de catalogus zou samenstellen. Hij ging ogenblikkelijk aan de slag en nog voor het eind van het jaar lag de vrucht van zijn arbeid op de tafel van de synodale commissie. Deze zag, las, schrok en overleg de. Ze was van oordeel, dat Janssen zijn taak te licht had opgevat en dat zijn catalogus niet voldeed aan wetenschappelijk-beredeneerde nor men. Ze verzocht aan de Utrechtse hoogleraar Doedes en aan de Tielse predikant dr. T. J.J. A. Junius210 om een rapport op te maken, dat aan de generale synode zou worden voorgelegd211 Janssen verweerde zich waardig, maar fel: hij had weliswaar een be staande catalogus van het geordende archief tot voorbeeld genomen, maar hij had ieder origineel stuk zorgvuldig bekeken en het, indien hij dit wenselijk achtte, in een andere of uitgebreidere versie gecatalogi seerd. Het verwijt van gebrek aan systematiek verwierp hij met verwij zing naar het heterogene materiaal. Bij wijze van concessie bood hij aan om een "wetenschappelijk geordend overzigt" samen te stellen, dat als appendix van de catalogus zou dienen. Hij drong erop aan, dat deze binnen korte tijd zou gedrukt worden. Zo zou worden vermeden dat de uitgave sine die zou worden verdaagd of dat hij in de komende jaren in een repeterende breuk zou moeten leven met het hoogste gezag van zijn kerk. Bepaald gestoord was hij door het verwijt van de synodale com missie, als zou hij er tegen op gezien hebben om zorg te dragen voor de verhuizing van het archief van de Haagse Kloosterkerk naar de Wil lemskerk en voor de nummering van de dossiers212. Na ampele overwegingen besloot de generale synode, zich zachtjes onder het prevelen van een mea culpa op de borst tikkend wegens de onduidelijke verwoording van haar opdracht aan Janssen, hem mee te delen dat hij niet tot genoegen had gewerkt. Hij kreeg zo gelegenheid om de eer aan zichzelf te houden en vrijwillig het veld te ruimen. Het ondermaatse van zijn arbeid was volgens de synode te wijten aan'zijne onbekendheid met de tegenwoordige eischen van catalogiseeren", niet aan zijn inzet en evenmin aan zijn wetenschappelijk tekort als kerkhis toricus213. Janssen gaf evenwel geen kamp; hij toonde zich als de broeder uit het Boek der Spreuken, die weerspanniger is dan een sterke stad. In een brief aan de synode persisteerde hij op het wetenschappelijk karakter van zijn catalogus. Breedvoerig schreef hij aan zijn lastgevers, hoe hij in november twee weken lang, gedurende zeven uur per dag, in de 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 142