Historia Ecclesiastica van de kerkvader Eusebius van Caesarea: "Hier blijft d'ewê scrifture, en telle u een auenture, Die grote karei sond' waen, Sende die paeus adriaen." Koning Agabarus zou vanuit Edessa een brief naar Jezus geschreven hebben met de uitnodiging zich in zijn rijk te vestigen. Jezus antwoord de schriftelijk, dat hij hem in een kleed zijn afbeelding zou zenden plus een leerling die dezelfde genezende wonderen zou verrichten als hij. De uitverkorene was Thaddeus, die de koning van zijn kwalen genas en zijn volk bekeerde. Vanaf vers 520 in het fragment van Janssen wordt de draad van het Nieuwe Testament weer opgenomen met de genezing van melaatsen (Lucas 17). De tekst eindigt met Mattheus 22:7, waar Maria Magdalena Jezus met kostbare mirre verwent. In 1850 gaf Janssen zijn Beschrijving en mededeeling van een fragment van den Spieghel Historiael van Jacob van Maerlant, in het plaatselijk archief van St. Anna ter Muiden uit in de Nieuwe reeks van werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Hiermee werd hij opgenomen in de rij van Maerlant-"vorsers", en als zodanig in de standaarduitgave van de Spiegel Historiael door M. de Vries en E. Verwijs (1863) vermeld221. Tussen 1845 en 1969 zijn behalve dat van Janssen een aantal op elkaar gelijkende fragmenten, de zogenaamde Brugse, aan het licht gekomen, becommentarieerd door kenners als Willems, Gilliodts-Van Severen, Serrure en Vander Haeghen. Ze zijn recentelijk door de codicoloog J. Deschamps opgespoord en minutieus beschreven, met uitzondering van dat van Janssen, dat hoogstwaar schijnlijk in 1944 tijdens oorlogshandelingen te Sluis is verloren ge gaan222. De tweede bemoeienis van Janssen met de literatuurhistorie betreft twee passages uit de Reinaert. De studie verscheen in de Bijdragen van 1859. In 1834 had J.F. Willems een berijmde vertaling bezorgd van de Reinaert I, waarvan het handschrift rond 1805 ontdekt was in een bibliotheek te Stuttgart. De Reinaert II, door een onbekende vervaar digd rond 1375 en bestaande uit een vrije bewerking van Reinaert Iplus een oorspronkelijk vervolg, was in 1834 door Jacob Grimm als Rein- hart der Fuchs, en in 1836 door Willems als Episch fabeldicht van de twaalfde en dertiende eeuw, met aenmerkingen en ophelderingen uit gegeven223. In verband met de hiervoor behandelde kwestie betreffen de Vermandois had Risseeuw de volgende verzen uit Reinaert I aange haald: "Sint leiddickene op enen dach Tote des papen van Vianois In al dat land van Vermandois Son woonde geen pape riker"224. 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 146