was, is Hendrik misschien aspirant-lid geweest. De revolutie van 1830 dreef de jonge idealisten uiteen, maar na de wapenstilstand keerden ze terug. Aanvankelijk waren zij a-politiek, maar wel strijdlustig. Wil- lems, Van Duyse, de medicus F.A. Snellaert en de hoogleraar C.P. Serrure waren taalminnaars, maar bedreven bovendien Vlaamse ge schiedschrijving. Als kinderen van de Aufklarung waren de meesten onder hen anti-clericale bourgeois-liberalen. Bij hen moet Janssen zich redelijk thuis gevoeld hebben. In 1836, toen te Gent het gezelschap "De tael is gan(t)sch het volk" gesticht werd, met de openingsrede van Snellaert Over het nadelige van het niet beoefenen der volkstaal233 was Janssen werkloos thuis bij zijn ouders. Het is niet onmogelijk dat hij bij de sessie aanwezig is geweest, al zou het tot rond 1860 duren, voordat hem het lidmaatschap werd aangeboden. Tijdens de "spelling oorlog" (1839-1844)234 was hij herder in St. Abts- en Sinoutskerke en kon dus hooguit als non-combattant de strijd vanuit de verte volgen. De aanleiding waren acht spel- en taalregels, van hogerhand voorgeschre ven. Ze minimaliseerden de verschillen in spelling tussen Noord en Zuid tot de schrijfwijze van ae, ue en y inplaats van aa, uu en ij. Over deze residuen van een eigen spelling is op de zogenaamde Taalcongres sen, die vanaf 1849 werden gehouden, beurtelings in Nederland en België, fervent gestreden. De Noorderlingen begrepen niet goed, waar om hun Zuiderburen zich over dergelijke futiliteiten zo opwonden; J. van Lennep23S constateerde nuchter: "Och, het zijn net grote kin- ders"236. Tot aan Janssens dood zijn er achttien taalcongressen gehou den. Hij was op vier ervan aanwezig: het vijfde te Antwerpen in 1856, het zevende te Brugge in 1862, het elfde te Leuven in 1869 en het twaalfde te Middelburg in 1870. Te Antwerpen trof hij naast Frans de Cort237, met wie hij contact zou onderhouden over de verheffing van de onderwijzersstand, onder meer Prudens van Duyse, vader en zoon Serrure, de beide Lansens, over wie hierna zal geschreven worden, en de Gentse lector, later hoogleraar J.F.J. Heremans238. Deze had op een vorig congres in een lezing gepleit voor volkomen gelijkschakeling van de spelling, die wijze lieden zoals Snellaert, De Cort en diens schoonvader J.M. Dautzenberg239 zonder problemen praktiseerden. Het was immers beschamend dat er onder de flaminganten Prinzipienreiter waren, die het weglaten van een accent: peezeweeven in plaats van peézeweéven, als een signaal voorde onder gang van het Vlaanderenland interpreteerden240. Hij hamerde het zijn toebehoorders in: één spelling, één taal. Met het eerste ging Guido Gezelle accoord, hoewel hij in een brief aan Janssen toegaf: "...oude gewoonten zijn kwaed om laten"241. Gezelle behoorde tot de particularisten, die, zoals hij in de Inleiding van zijn Vlaemsche Dichtoefeningen (1858) schreef, wilden spreken en schrijven volgens het voorbeeld van Jacob van Maerlant242. Hendrik 78

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 148