bepalen van het karakter van een taal249. Janssen ging beslist niet als gevierd spreker naar huis, maar zulks belette hem niet om de lezing integraal in zijn Bijdragen op te nemen. In een noot vermeldde hij de ontvangen kritiek. Die van de Belgen aanvaardde hij, maar met Van Lennep durfde hij zonder reserve de degen te kruisen250. Onder de congresleden bevonden zich de twee-en-twintigjarige Eugeen van Oye, student in de medicijnen, en diens vader, geneesheer te Torout. Eugeen was tegen de zin van zijn fransgezinde, doctrinair- liberale vader naar het klein-seminarie te Roeselare gegaan, waar hij in het studiejaar 1857-1858 een begaafde klas en een hoogstbegaafde docent vond: Guido Gezelle251. Tussen beiden ontstond een relatie, waarover veel geschreven is. De Vlaemsche Dichtoefeningen waren aan hem gewijd, en een sensueel gedicht als antwoord op een berouw vol schrijven van Eugeen wegens spijbelen was voor verschillende interpretatie vatbaar. Janssen, aan wie dit bewuste "Antwoord aan een' vriend"252 niet ontgaan zal zijn, heeft in geschrifte nooit met een woord over de relatie tussen Gezelle en Eugeen gerept. De laatste verliet Roeselare wegens gemis aan roeping, moest enige jaren op een beurs wachten en studeerde te Leuven en vervolgens te Gent medicij nen. Hij zal het geweest zijn, die aan Gezelle verslag uitbracht over Janssens lezing te Brugge, en wel in positieve zin. Op het feest van St. Bruno (6 oktober) 1862 schreef Gezelle aan Janssen: "Het heeft my styf gespeten niet tegenwoordig te kunnen zyn op de tweede en derde zitting van het Congres: ik heb daerdoor het genoegen verloren van u uwe verhandeling te hooren lezen en met u kennis te maken... Het heeft my deugd gedaen dat het woord Wstvl. en West- vlaenderen van en by zulke mannen als die van het Congres is uitge sproken geweest. Zulks was toch meer de moeite weerd als dat einde loos gekyf over aa en ae, waarmede de noordelijke congresleden, zei men my, niets wilden te doen hebben." Gezelle nodigde Janssen uit voor een bezoek en eindigde met "God groet U en Sinte Marije"253. Het geven van een Roomse speldenprik aan de bezwadderaar van Broer Comelis zaliger kon de weinig ruim denkende Gezelle kennelijk niet laten. Voor zover uit de archieven blijkt, hebben zij na 1863 hun relatie niet voortgezet. Janssen had het te druk met zijn schoolopzienerschap en met het schrijven van zijn Kerk hervorming in Vlaanderen om alle congressen af te lopen. Nog eenmaal heeft hij er een lezing gehouden en wel op het relatief rustige congres te Leuven (1869) over "Het verband tusschen schrijftaal en spreektaal". Ze bevatte weinig belangrijks en werd gepubliceerd in het goed aange schreven blad: De Vlaamsche School254, waarin ook David, Snellaert, Vervier, J. van Vloten en de Leuvense hoogleraar A. Alberdingk Thijm255 schreven. Het is niet duidelijk, wanneer en hoe de hartelijke relatie tussen Eugeen 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 151