van Oye en de veel oudere Janssen is ontstaan. Niet onwaarschijnlijk is
dat Pierre Lansens, trouw bezoeker van Taalcongressen en als kost
schoolhouder te Coeckelaere gewezen leermeester van Eugeen, er een
rol in heeft gespeeld256. Toen de studie van de laatste niet wou vlotten,
schreef Lansens hem: "Laat te Gent het verzen maken, de poëzie en de
Vlaamsche beweging varen en legt u toe om eenen goeden arts te
worden. Studeert hard. Uw vader legt altijd een deel van het mislukken
van Uw examen op mij... Maakt toch, dat ik niet meer moet berispt
worden"257. Vijfjaar later, in 1871, toen Van Oye zich gevestigd had als
badarts te Oostende, kapittelde Lansens hem opnieuw: "U hebt onder
scheidingen gekregen - dat is Uw recht. Maar u moet partij trekken,
geen modestie. U moet naam maken in de geneeskunde", "die U
klompen goud moet opbrengen"258.
Van totaal verschillend gehalte waren de brieven die Hendrik Q. als
antwoord op die van Eugeen schreef. Hij nodigde hem uit om te komen
logeren, prees zijn gedichten, maar keurde de romantische toon af,
probeerde hem van het spleen af te helpen, informeerde naar het
welvaren van de familie in Torout en naar dat van de Lansens: Pierre,
zijn zoon Theodoor, die als priester jong stierf, en zijn dochter Pru
dence. Allen schreven werkjes van weinig waarde259. Eugeen, die
midden in de Vlaamse beweging leefde, hield Janssen op de hoogte van
hetgeen aldaar reilde en zeilde. De laatste vroeg naar aanleiding van
lezingen, die Multatuli260 in Vlaanderen hield: "Is het waar dat D.
Dekker moet gesproken hebben over den dwaas van Nazareth? Dat is
toch verregaande als het nog niet gehoord is"261.
Meerdere malen vroeg Eugeen aan Janssen, of hij geen kans zag om in
een Nederlands tijdschrift twee door hem vertaalde gedichten te doen
plaatsen. Janssen antwoordde, dat het niet lukte, omdat ze te lang
waren. Het betrof De laatste kinderen van de Zweed Esaias Tegnér262,
dat speelt in Brazilië, en De Nachtmaalskinderen van Father Faber.
Deze kleinzoon van een dominee was via de Oxford-movement in de
katholieke kerk terecht gekomen. Hij sloot vriendschap met Newman,
werd Oratoriaan en was gevierd als dichter263. Gezelle bestudeerde zijn
werken en zijn zieleleven; hij sprak over Faber in zijn lessen264. Aldus
kwam Eugeen ertoe om gedichten van Faber te vertalen. In De Nacht
maalskinderen beschreef de dichter de voorbereiding van de kleintjes
op de Communie ter gelegenheid van Witte Donderdag.
In 1876 stelde Van Oye aan Gezelle voor om de beide gedichten geza
menlijk uit te geven onder de titel "Twee Idyllen". Het ene zou hij
opdragen aan zijn geliefde leermeester, het andere aan Janssen. Van
Oye, die het starre katholicisme van Gezelle kende, schreef niet zonder
bange voorgevoelens, dat Janssen protestants was, maar... "Zou U dat
iets maken in gezelschap te staan met dien heer"... 'Tk durf hopen van
neen. - gij kunt voor die opdracht niet verantwoordelijk zijn. Mr.
82