van Middelburg in het bijzonder omdat vele landerijen daar hun eigen
dom waren8.
De toestand van de haven van Middelburg was van dien aard dat een
schip van middelmatige grootte niet meer kon binnenvallen. De hoge
herstelkosten belemmerden zulks, maar ook de verandering in de na
tuurlijke gesteldheid van de Zeeuwse stromen daar ter plaatse9.
Een andere oorzaak van maatschappelijke achteruitgang met econo
mische gevolgen was bv. het wegvallen van de Admiraliteit van Zee
land en van de Zeeuwse Munt. Dit hing samen met het feit dat de positie
van Zeeland, tijdens de Republiek souverein gewest, en van Middel
burg als hoofdstad daarvan, in de nieuwe politieke constellatie een stuk
was gedaald. Er was een veel grotere concentratie van bestuur en
administratie in Den Haag met alle gevolgen van verlies van hoge
Zeeuwse ambtenaren met hoge inkomens10.
Voorts bleek de drukkende verplichting van de Zeeuwse tol nog steeds
te bestaan: de verplichting voor de Zeeuwse handel om bepaalde rech
ten te betalen. Er werd namelijk behalve de andere douanerechten een
bijzonder tarief geheven op handelswaar, die geïmporteerd of geëxpor
teerd werd en via Zeeuwse wateren vervoerd. Hierdoor werden vreem
delingen getroffen, voor zover zij gebruik maakten van de Zeeuwse
waterwegen. De Middelburgse handelaren vroegen afschaffing van
deze tolrechten; in 1795 waren alle tolrechten vervallen in de andere
provincies, doch de Zeeuwse provinciale autoriteiten handhaafden de
tol ondanks de protesten van de handelaren!'1
Pogingen om de aandacht van de vorst te vestigen op de Zeeuwse
problemen.
Reeds spoedig nadat Lodewijk Napoleon in 1806 aan de macht geko
men was heeft het Departementaal Bestuur gevraagd of de vorst naar
Zeeland wilde komen. De nadelige gevolgen van economische dwang
maatregelen die deel uitmaakten van de door Napoleon gevoerde poli
tiek waren hier overduidelijk aanwezig. Voorts zou enige tijd besteed
kunnen worden aan het bespreken van de hoge lasten, die dit departe
ment moest opbrengen voor de waterstaatswerken e.d. In ieder geval
hoopten de Zeeuwen op zo'n bezoek en zij informeerden naar de wijze
waarop het zou kunnen worden geregeld en hoe de kosten eraan ver
bonden, vergoed zouden kunnen worden.
Op 22 december 1806 herhaalden zij hun verzoek met de vraag of de
koning in 1807 wilde komen. Op 27 december 1806 bleek uit onders-
handse informatie dat Lodewijk Napoleon het stellig voornemen had in
1807 naar Zeeland en speciaal naar Walcheren te komen12. In verband
hiermede stelde het Departementaal Bestuur de Minister van Binnen
landse Zaken een aantal vragen. Het wilde weten of het plan inderdaad
116