scheepstimmerwerf en vele tabak- en chocoladebedrijfjes. De duurte der granen bleek bij de verwerking door de oliemolens. De Zeeuwse eigenaren van oliemolens waren van mening dat zij meer zouden verdienen wanneer zij olie uit Frankrijk zouden aanschaffen, niettegenstaande de hoge invoerrechten, dan wanneer zij ze in hun molens zelf zouden vervaardigen. De glasblazerij heeft na 1795 maar één jaar gewerkt en op de drie nog bestaande scheepstimmerwerven is in 12 jaar maar één schip gebouwd. De lijnbanen liggen meer dan de helft van het jaar stil. Met de zaagmo lens was het al niet beter gesteld. In 1814 zouden acht kapitale zaagmo lens verkocht worden23. Deze voorbeelden van meer algemeen karakter illustreren de slechte toestand in Middelburg in 1807 aan de hand van het rapport van Van Royen. Hierbij kwam de watervloed van 1808, die van 14 op 15 januari grote schade veroorzaakte. Behalve Middelburg waren andere Zeeuwse ge meenten direct betrokken bi; deze rampzalige gebeurtenis. In het gehe le koninkrijk werden toen "penningen gecollecteerd" ten behoeve van ingezetenen van Zierikzee, Brouwershaven, platteland van Schouwen, Tholen stad, Poortvliet, Scherpenisse, Westkerke, Sint-Maartensdijk, Stavenisse, Oud Vosmeer, Vrijberge en St. Annaland, wel een bewijs voor de omvang van de ramp24. Afgezien van deze omstandigheid was de landbouw economisch gezien nog de meest florerende tak van bestaan op het platteland. Een voorbeeld op geheel ander terrein: De regering besloot tot het heffen van een buitengewone belasting in de vorm van een omslag over de gemeenten van drie millioen gulden, in 1808 op te brengen2S. Een decreet van 15 augustus 1808 no. 30 gaf aan de gemeenten de gelegen heid hun bezwaren tegen deze maatregel naar voren te brengen. De tegenwerpingen van diverse Zeeuwse gemeenten vormen een bron van gegevens over de economische en sociale situatie aldaar, met details over graanprijzen, verhoogde belastingen, zware pachten, over inwo nende arbeiders, op te brengen dijkgeschot, geïnundeerde landen door het zeewater bij de jongste watervloed e.d. De landdrost van Zeeland Mr. Abraham van Doom moest toegeven, dat een vergelijking tussen twee Zeeuwse en Brabantse plaatsen met dezelfde bevolking en wel vaart zonder twijfel zou laten zien hoe hoog Zeeland in vergelijking met dat en andere departementen was aangeslagen en hoe noodzakelijk het was haar ingezetenen die met zoveel andere rampen worstelen dooreen vermindering van haar quote te ontlasten. In dezelfde bron bevinden zich de opgaven van de gemeentebesturen aan de landdrost, getiteld "Opgaven en gronden en berekeningen, waarna een bepaalde gemeen te met zijn onderhorig ressort de repartitie (omslag) in de quotisatie van drie millioen gulden, vastgesteld bij de wet van 30 maart 1808 door commissarissen is geregeld". 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 190