het verrukkend gezigt 't welk ons de stille zee en het eiland van Schouwen, 't welk wij thans reeds in het oog hadden met den Zierik- zeeschen toren, vertoonde. Voorts hielden wij de avondmaaltijd en gingen wij ten tien uuren ter ruste. Vrijdag morgen ten zes uuren ontwaakten wij toen de zeilen wederom vrijdag ree gemaakt ons voorbij het eiland van Tholen ter eene, en Schouwen Sjuilj en Duiveland ter andere zijde, vervolgens ook voorbij Noord Beeve- land, ten elf uure bragten in het gezigt van het voortreffelijk Zuid Beeveland, waar naar wij reikhalzend uitzagen en 't wélk onze aan- komste verwagtte. Wij kregen wel ras den stadstoren zeiven in het oog van Goes en het nabijgelegen Kloetingen, en naaderden dus reeds aan deze gewenschte kusten toen wij weder ankeren moesten, alzoo het afloopend water de schepen noodzaakte den vloed, die de schorren voor de stad overstroomen moest, af te wagten3. Na ons dan omtrent twee en een half uuren in het vermaakelijk gezigt van Zuid Beeveland, en de stad Goes verlustigd te hebben raakten wij te half twee uuren weder aan 't vaaren en 't was bijkans twee uuren toen wij door den gestilden wind en het verloopend tij vlak voor de stads- haven weder het anker moetende werpen, de hoop verloren om dien dag binnen te komen. Wel ras egter deed er zig gelegenheid op om nog dien zelfden middag de have te bereiken; er was namelijk een loots bij der hand om ons van boord af te haaien en in de have te roeijen. Dog 't welk niet veilig gekeurd werd, maar de schipper besloot om nog twee a drie bootsgesellen uit gemelde loots, indien de nood vereischte, aan boord te neemen, en dus met vereende kragten aan 't werk te tijen, 't welk niettegenstaande den geheel stillen wind door hunne mannelijke poogingen gelukte, zoodat wij reeds ten half drieën veilig in de Goesche haven binnen kwamen, tot hiertoe door de zonderlinge bewaaring der geleidende voorzienigheid oneindig meerder, dan onze dankbare har ten gevoelden, bevoorregt. Ondertusschen was de tijding onzer naaderende aankomst reeds voor den middag in de stad vernomen, en zoo dra wij binnengekomen waren hadden we de eer en het genoegen onze waarde vrienden den weleer waarden heer de Fremerij, met deszelfs geëerde huisvrouwe en zuster mejuffrouw van Thiel, in gewenschten welstand te ontmoeten, wier gulle vriendelijkheid een aantal van acht menschen, waar uit onze familie met eene dienstbode bestond (en wie schrikt niet van zulk eene vrijpostige menigte) met de openhartigste minzaamheid recipieerde. Onder het geleide van hunne edele kwamen wij over de Kade en Groote Markt, over welker netheid en fraaie lugtigheid wij ons aanstonds verwonderden, aan het huis van onzen geëerden gastheer, op de uit hoek der Kerkstrate, na de Groote Markt uitziende, geleegen. Naa een smakelijke maaltijd gehouden te hebben werd er gedelibereerd over eenen brief, waar in de weleerwaarde heer F. Reitsma predikant 137

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 211