's Namiddags de weleerwaarde heer, wiens gulle huisvesting wij ge-
nooten, van wien ik wederom niet schrijf maar denke; des avonds
catechiseerde Ds. Kaas en sloot naar Goesch gebruik met zinrijke
toepassing. Na welke godsdienstoefeninge wij eene vermaakelijke
wandeling deeden naar de lustplaats van de heer D. Keetlaar, op eenen
zoogenaamden noodberg vrolijk en fraai gelegen.
De volgenden maandag ten half elf uuren wandelden we langs de 's
Heer Heins Kinderendijk na het dorp Wissekerke, alwaar wij bij den
heer, teffens de herder der plaatze (hoe zeldzaam vereenigt zig dit in
één man) Ds. Echter ook leraar van 's Heer Hendrikskinderen, met
Wissekerk gecombineert, kleine dog aangename dorpen wegens de
bloeizame korenlanden, in die streek des eilands uitmuntend38.
Om de regen keerden we met rijtuig 's voormiddags na Goes en brach
ten den namiddag door in den hof van den gullen heer de Jong.
Dingsdag daarop deed men eenen allervermakelijksten tour door het °9'^ag
Zuider-Kwartier des eilands. 's Morgens vroeg reden we langs den
overheerlijken 's Gravenpolderweg het dorp door, de koedijken op en
behielden geruimen tijd deeze dijken wier aangenaame geleegenheid en
weergalooze bekoorlijkheid den luister van Zuid Beeveland niet wijnig
vergroot, om er iets van flaauw te schilderen: er loopen boven op nette
en stevige dijken vorstelijke roiaale wegen waarop weederzijdsche
rijen van hemelhooge boomen hunnen schaduw verspreiden; tusschen
deeze heeft men het verrukkendst gezicht op groen en geel en wit
gekleurde velden met graanen geheel bezaait, alles in de netste orde
geschakeert, rondom van achteren omvangen met lommerrijke bos-
schen. Vol verwondering waren wij eer we 't dagten in het dorp Drie-
weegen, 't welk bezigtigd hebbende reeden wij langs schaduwrijke
dijklaanen voort tot Wel te Vreden, eene Zeeuwsche boerenhoeve
onder aan den diek tusschen groene boomgaarden schilderachtig ge
plaatst39.
Hier hielden we naar Zuid Beevelandsch gebruik (waar men wijnig
herbergen, zoo dikwerf nadeelig, aantreft, maar de herbergzaamheid
onder den boerenstand woonende, deeze hofsteden, ten vermaake van
stee- en landlieden en vreemdelingen openzet) ons ochttendmaal,
koekjes, koffij etc. Toen was het nog maar elf uuren, daarom besloot
men nog 's voormiddags Ellewoutsdijk, den zuidelijken uithoek van het
eiland te gaan bezoeken. Daargekomen bezigtigden wij het oud dog vrij
groot dorp, de kerk en pastorie, welke niemand onzer den leraar be
nijdde, maar zamen wandelden wij met zijn weleerwaarde naar het
Hoofd waar op den uithoek op 't land van Axel over de Oosterschelde
een fraaij en het dorp zeer veraangenaamend gezicht is.
Wij reeden te rug na Wel te Vreden waar wij als in 't onze weltevreden
waren (op dat hier eene speeling valle) en eene zeer zaakelijke maaltijd
hielden, 's Namiddags reeden wij langs de verrukkend schoone dree-
145