lichaamsvocht16: een kind met een vanaf het sacrum tot op de hielen afhangende met huid beklede waterzak, dat na weinige dagen stierf, waarbij ook alleen het maken van een tekening werd toegestaan, het ander een kind van 2 jaar van een gezonde vader en een 'cachectische' moeder, dat een hydrocephalus kreeg. Baster mat na de dood de afmetingen van de schedel met een draad, in drie richtingen: 1. van de rechter uitwendige gehoorgang over de 'ossa bregmatis' (wandbeende- ren) naar de linker meatus, 2. van de neuswortel tot de eerste rugge- wervel, 3. vanaf de neuswortel rondom het achterhoofd, voorhoofd en de slaapbeenderen. Deze afmetingen bedroegen achtereenvolgens 20'/i, 20, en ruim 25 Rijnlandse duimen (in onze maat bij benadering: 53,7, 52,4 en 62,5 cm). De hoeveelheid van het zich in de schedel bevindende helder doorschijnende, smaak- en reukloze vocht was 5 pinten (2,89 L.), het gewicht 6 libra en 11 uncia (3,073 KG.). Van het hersenweefsel was niets overgebleven dan wat dikkere of dunnere membranen, de drie hersenkamers waren tot één geworden. De medul la oblongata en het cerebellum waren zichtbaar, hoewel zeer klein, maar naar de andere hersenuitsteeksels: nates, testes, anus en vulva cerebri, werd tevergeefs gezocht. Belangrijk in anatomisch verband lijkt ook nog een brief van Baster aan Sir Hans Sloane17, waarin hij een elders door hem beschreven afwijking van de malleus noemt, er hier een tekening van de normale anatomie der middenoorbeentjes aan toevoegend. Basters autobiogra fie in het Archief van de Leopoldina18 zegt, dat er sprake is geweest van een afwijking van de processus latus (Raviani) malleï. Wij missen helaas de eigen verhandeling met de tekening van de afwijking. Zijn Zeer ongemeen toeval aan de navel19 vertelt, hoe aanvankelijk uit de opgezette en ontstoken navel bij een patiënt eerst spinazie, later een witte boon, etter en vele haartjes kwamen, waarbij Baster een afwach tende houding adviseerde, en plaatselijk tinct. myrrhae met rozen- honing toepaste. Vermoedelijk is dit een maag- of jejunum-navelfistel geweest vanuit een subperitoneale polonidaalcyste. Baster toont zo iets van de overgang in de 18e eeuw van een deel van de beoefening der chirurgie door de chirurgijns naar die door de medicinae doctores20. De door Baster vertaalde Observationes medicae et chirur- giae van Dr. J.S.G. Dinckler21 te Elberfeld zijn in zekere zin analoog aan de hiervoor geschetste. Zijn anatomische belangstelling is ook voor Zierikzee belangrijk geweest. Op 9 mei 1768, zo blijkt uit de Stadsnotu- len, toen het Stadsbestuur de aanstelling van een lector anatomiae, chirurgiae et artis obstetricandi overwoog, werd besloten hierin het advies te vragen van de stadsdoctores, de bestuurders van het chirur- gijnsgilde, èn van Dr. Job Baster. De laatste werd waarschijnlijk des kundig geacht door zijn anatomische en verloskundige ervaring; mis schien ook had hij op de aanstelling van een lector, ter verbetering van 161

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 251