ordonnantie tot redding der Vrugten in doode Moeders mogten laten
afkondigen. Dewijl U Ed. mij verzekert, dat mijne aanmerkingen als
teekens van waare vrindschap en genegentheijd te zullen aanneemen:
zoo neeme de vrijheijd van aan U Ed. doordringend oordeel voor te
stellen:
Pag. 20. lin. 13. Of het wel noodigis aan de Patiente eenige incisien aan
de dijen of billen te doen, om te weeten of zij nog leeft? en of het niet
sufficient is, die maar direct, dog voorzigtig aan de integumenten van
den buijk te beginnen? Want leeft de patiente, en komt zij tot haar
zeiven, zoo kon zij van die incisien geen nut, maar wel ongemak,
gedurende haare herstelling ondervinden, en is zij dood, zoo vertragen
zij maar de schielijk te doene operatie.
Pag. 21. lin. 10. Dewijl U Ed. verhandeling van meer andere, als
kunstgenooten, en zekerlijk ook wel van weetgierige vrouwen, zal
geleezen worden, zoo konde U Ed. agter zoo gevaarlijk niet als men
heeft gedagt, wel bijvoegen om de spoedige natuurlijke jamentrekking
van de lijfmoeder na het uijthaalen van het kind, door welke zamentrek-
king de daar in gemaakte wonde wel twee derde verkleijnt, en de
bloedstorting belet en gestuijt wordt.
lin. 23. Het doen van de sneede wat breedvoeriger voor te stellen,
opdat die leezers, die niet van de kunst zijn, en de verhandeling gelee
zen hebben zoo zij oijt zoo een geval ontmoeteden, als dien Heer pag.
17 eenige korte onderrigting zouden hebben, om het kind niet te quet-
sen, of als de vrouw niet effectief dood was, geen al te reukeloose, of op
een onbequaame plaats de insnijding te doen.
Dit is het alles, Mijn Heer, wat ik aan te merken hebbe, en hoope U Ed.
volgens belofte't zelve als teeken van vriendschap en genegentheijd
zult aanneemen.
Na mij in de continuatie van U Ed. zeer geëstimeerde vriendschap
gerecommandeert te hebben, zoo eijndige deezen met eene hartelijke
bede, dat God U Ed. dierbaar leeven tot hulp en soulaas van zoo veele
noodlijdende zal willen verlengen, en U Ed. lust en gezondheijd geeven
om deeze eerste Verhandeling, door de beloofde tweede haast te laten
volgen, en het geen de Heeren Simon3 en andere, over deze operatie
geschreeven hebben (Memoires de l'Academie de Chirurgie Tom. I
pag. 623 en Tom. II pag. 302) verder te vervolgenen te perfectioneeren.
Verzoeke mijn nedrig compliment aan de Heer Te Water, die ik heden
over agt dagen geschreven, en onder anderen een brief van den ver
maarden Heer Francq van Berkhey4, autheur van de Natuurlijke Histo
rie van Holland, toegezonden hebbe, om aan de Zeeuwse Maatschappij
te communiceeren. Als laastgemelde Heer, die eenig ongelijk van de
Hollandse Maatschappij geleeden heeft, tot lid der Zeeuwse aange-
noomen wierd, ik twijfel niet of zijn Ed. zoude zomtijds waardige
dingen mede deelen. Kunt U Ed. gelijk ik niet en twijfele, daar iets toe
197