1. Zie nr. 7 dd. 17 december 1771.
2. P. Camper: zie nr. 7 noot 2.
3. A. Cyprianus(1660-1718), chirurgijn, werd in 1680 M.D. op een dissertatie getiteld: De
carie ossis. In 1693 werd hij hoogleraar in de anatomie te Franeker. Zie voor publica
ties van zijn hand: Bibliotheca Medica Neerlandica, 63, 209, 291, 307, 309, 348.
4. Gijsbert de Witt, lector aan de Illustere school te Middelburg sinds 1769. (Zie C.M.
van Hoorn, "Enige aanvullende mededelingen over dr. Job Baster te Zierikzee",
Archief ZGW1980), supra.
5. P. 's Grouwen promoveerde in 1740 tot M.D. op De Antacidis terrestribus en werd in
1760 hoogleraar te Harderwijk; later werd hij hoogleraar te Groningen.
6. Levret, chirurgijn en vroedmeester te Parijs, publiceerde in 1747: Observations sur les
causes et les accidens de plusieurs accouchemens laborieux, waarin een nieuw
instrument wordt beschreven.
7. Tjeenk, Kruijsselbergen, Winkelman: zie de toelichting bij de brieven aan J.W. te
Water.
10-26. BRIEVEN AAN J.W. TE WATER.
10. 22januari 1770.
Eigenh. orig. PBZ, Hs. KZGW, vnr. 2142.
Het is mij ten hoogsten aangenaam geweest, met eene zoo vrindelijke
missive van U eerw. vereert te worden: Tot spoedig en gedienstig
antwoord van de zelve, zoo diend:
Als dat ik wel eenige aanmerkingen zoude willen maken op het tweede
kapittel van 't eerste deel van Shaw1 van pag. 166 tot 194, als ik daar de
tijd toe had: Ik studeere niet als winters s'avonds, dat is, zoo van half
October tot half Maart, want hebbe zomers te veel afleijding: kon ik nu
voor April daar mede klaar koomen, dan was het wel, anders zoo zoude
het tot December moeten wagten.
U eerw. schrijft van boekverkoopers te Amsterdam. Dog mij is gezegt,
dat er te Uijtregt zijn die de voorrang hebben: Weet U Eerw. daar iets
af, en is U eerw. van d' een of d' ander daar toe versogt?
Ik zal voor liefhebberij eens een dier of ses zoo viervoetige als insecten
onder handen neemen, en zenden U eerw. dan over een week of drie a
vier dat eens toe: Zoo kon U eerw. het aan de Boekverkooper eens
laten zien, en vragen of het hem een exemplaar twee a drie zoude waard
weesen, als ik continueerde.
Het weder aangroeijen van afgesneede slakken hoofden heb ik waar
bevonden: Dog de Regensburger Pfarheer Schaffer heeft dat phaeno-
menon zoo omstandig beschreeven en afgebeeld, dat daar niet meer
van te zeggen is2. Ik meende in navolging van Spalanzani3 eenige
experimenten te doen met de staart en pooten af te snijden van water
hagedisjes, zijnde die bij de water salamander tot sesmaal toe aange-
groeijt (heeft U eerw. de Palingenesie Philosophique van Bonnet4 al
200