laaste visite doen: Dog deszelfs weduwe ses maanden swanger heeft se ook noijt gehad. Maakt ons compliment aan Nigt U eerw. beminde, de Heren Winkel man, Tjeenk en Gallandat en weest versekert dat ik met bijzondere hoogagting en opregte genegentheijd verblijve, Job Baster. Zierikzee, den 10 februari 1773. 1. Natuurkundige Uitspanningen (Haarlem, 6 stukjes) of Opuscula subseciva Harlemi, pars 1-6 (1759-65) door Job Baster. Zie: Medisch Contact (1979) 379, 380. Archief ZGW( 1967) 43. 2. Pokkenepidemie 1773. Zie: VanHoom, "Aanvullende gegevens Job Baster", Archief ZGW (1980), supra. 3. C. de Vos, De Vroedschap van Zierikzee (Middelburg 1931), 290, geeft Marinus Bonifacius de Jonge (1736-1773) met de functies: Raad 1759-1773, Burgemeester 1772, Thesaurier 1773, e.a. Hij woonde: Zuidzijde Meelstraat, tussen Patemosterstraatje en Kerkhof. 4. Zie Nagtglas, Levensberichten I, 491, waar hij opmerkt dat het geslacht De Jonge reeds in de 15e eeuw genoemd wordt en dat de familiën Steengracht, Ockers en waarschijnlijk ook Van Lodensteyn daaruit ontsproten zijn. 5. Willem de Jonge (1735-1806) was drost van St. Maartensdijk. 21. 5 maart 1773. Eigeng. orig. PBZ, Hs. KZGW, vnr. 1932. Weleerwaarde en seer geleerde Heer, hooggeagte Neev, Het strekte mij tot veel genoegen uijt U eerw. zeer geëstimeerde Missive te ver- neemen, dat de gezonde boekjes aan het genootschap aangenaam ge weest, en met dankbaerheijd geaccepteerd zijn1. Dewijl ik niet capabel ben om mijn hersens veel meer werk te geeven, en ik egter zeer veel agting voor het Genootschap hebbe, dat mij, dus onwaardig, tot medelid heeft willen verkiesen, zoo ben al zedert eenige tijd te rade geworden, om aan het zelve mijn Boufet, van Hoorens en Schulpen gemaakt, ('t welk meene dat U eerw. in mijne grooste zijka mer wel gezien heeft) met alle die rarijteijten, die daar op staan, te legateeren2. En dewijl daar zeer veel raare en ongemeene hoorens, in eene bijzondere smaak geschikt, en van schulpjes gemaakt mannetjes, vogeltjes, bloemen &c. op zijn zoo hoope dat het Genootschap het zelve na mijn dood tot een gedagtenisse wel zal willen bewaren. Het is een maand of drie geleeden, dat een Heer alhier dog tot een van U eerw. voomeemen eenigsins verscheelend eijnde, mede verzogt de voomaemste bijzonderheeden van mijn leeven, benevens mijn uijtge- geve schriften te mogen weeten: Ik hebbe toen dit nevensgaande lijstje daar van opgemaakt, en zijn Ed. om uijt te schrijven gegeven: Gelieft U 214

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 304