eerw. dat ook te doen, het is zeer tot U eerw. dienst, dog verzoeke
vrindelijk het zelve dan spoedig wederom te mogen hebben.
Nu ter beantwoording van U eerw. opgegeve, en uijt mijne Uitspan
ningen getrokke Vragen.
1. De steenen, die men hier aan strand vind van schepzelen door-
knaagd, zijn zulks meest alle gedaan door de Pholades of steenmosse
len. Zie Uijtspanning: vijfde stukje dog een stuk steen is mij eens
gebragt, meest heeltemaal gegeten door de waare, dog zelden gezien
wordende Teredo Lapidoria. (De Teredo Navalis, die het hout onzer
paaien en scheepen doorknaagt, is beter bekent) met belofte van mij
meer diergelijke en met de nog levende wormen daar in te zullen doen
toekomen. Dit deed mij hoopen, deze onbekende dieren omstandig te
zullen kunnen beschrijven. Dog deze belofte is mij noijt vervult en om
de waarheijd te zeggen, de vreese zedert dat toeval van volkome verlies
van alle geheugen, heeft veroorzaakt, dat ik die beloovers niet veel
gemaant hebbe.
2. Hebbe de vrinden van't Genootschap noijt geleesen het vertoog van
Meese tot voorkooming van't nadeel door de paalwormen, dat de prijs
behaalt heeft, en te leesen is, in het eerste deel der Maatschappij
Floreant liberates artes te Amsterdam3.
3. Ik hebbe van de Prof. Gaubius zedert nog niets van het Sal Nativum
Salicomiae of van het scheijkundig onderzoek van de quercus marina
vemoomen4. Ik zal bij occasie daar nu eens aan zijn Ed. verneemen, en
als zijn Ed. daar niets aangedaan heeft, zoo neem ik het misschien eens
bij de hand, want daar hoort niet veel hoofdbreekens of studie, toe,
om dat te maken.
4. Anthonius de Heijde heeft in't Latijn en Duijts, dog elk apart, een
Anatomia Mytuli met eene Centuria Observationum Medicorum in 8°
1684 uijtgegeven5.
Het boekje is niet heel ongemeen en opgedragen aan de Koninglijke
Engelse Societeijt. Dat is al wat ik er van weete.
U eerw. zoude te Middelburg daar misschien meerder van kunnen
weeten, als er van zijn familie agter gelaten zijn.
Mijn Vrouw doet zoo wel als ik U eerw., Nigt Te Water, en de Heren
Winkelman, Tjeenk en Gallandat zeer vrindelijk groeten, en onsen tot
alles bereijdwilligen dienst offereeren, terwijl ik inmiddels met bijzon
dere hoogagting en genegentheijd mij noeme,
Job Baster.
Zierikzee, den 5 maart 1773.
215