betreft is het zaak deze veilig te stellen. Het belang is onlangs gebleken
bij de tentoonstelling over het ornament in het Zeeuws Museum.
1.2.3.2. HET INTERNE BELEID.
Zoals in het voorgaande is uiteengezet is in 1960 een nieuwe regeling tot
stand gekomen. Het beheer van de verzamelingen werd opgedragen
aan een stichting, waarin het Genootschap met drie bestuurszetels
participeert, waarvan één zetel in het dagelijks bestuur. Intern werden
geen verdere maatregelen getroffen. De vroegere conservatorschappen
werden opgeheven.
Het Genootschap heeft niet verstandig gehandeld door zich zover uit
het Museum, dat gedurende meer dan anderhalve eeuw de spil van de
activiteiten is geweest, terug te trekken. Aan de zo vruchtbare wissel
werking tussen de museale, publicistische en educatieve activiteiten
kwam een abrupt einde. Mede hierdoor kwam het niet tot een verhoog
de activiteit op de resterende gebieden.
Ook voor het Museum waren nadelen aan de scheiding verbonden. De
binnen het Genootschap - in feite een soort vereniging van vrienden
van het Museum - aanwezige goodwill, die zich decennia lang had
vertaald in vrijwillige arbeid en extra financiële inspanning, bleef on
benut.
In bestuurlijk opzicht betekende de verandering een verhoogde invloed
van de subsidiërende overheidsorganen, ten koste van plaatsen van
personen in museale zaken gespecialiseerd.
In de beleidsnota is geconcludeerd dat de regeling van 1960 ook intern
weinig gelukkig was. In de eerste plaats heeft men zich onvoldoende
gerealiseerd dat de nieuwe positie als bruikleengever ook eisen met
zich mee bracht: registratie van de verzamelingen en toezicht op het
beheer. Voorts zijn de belangrijke mogelijkheden waarover het Ge
nootschap op het gebied van de acquisitie en nader onderzoek beschikt
veronachtzaamd. Hier is ten dele ook sprake van een onjuist beleid in
weerwil van de in 1960 geformuleerde positie.
In de beleidsnota is reeds vastgesteld dat voor de belangrijkste onder
delen van de verzamelingen adviescommissies moeten worden inge
steld, voor zover de werkgroepen niet reeds als zodanig fungeren. De
voorzitters van deze commissies hebben de status van subconservator,
terwijl voor minder omvangrijke onderdelen van de verzamelingen met
de aanwijzing van een subconservator alleen kan worden volstaan.
Conservatoren subconservatores vormen de commissie voorde verza
melingen, die het bestuur adviseert in zaken die de verzamelingen
betreffen.
De taken voor de adviescommissies en conservatores zijn: het registre
ren van de verzamelingen, het toezicht op het beheer, de acquisitie en
het beramen van middelen daartoe. Hiermee wordt de structuur van
XXXIII