Van februari tot april 1842 regende het buitengewoon veel. De droogte
tot juli die erop volgde, deed de oogst verdorren en bracht watergebrek
voor mens en dier. Op een provinciale vergadering werden de propo
nenten C. Steketee8 en W. Gardenier9 geëxamineerd en bevestigd
onder leiding van ds. H.P. Scholte, die in 1840 zelf door de landelijke
synode was afgezet.
In 1843 maakte Van de Luyster melding van bekeringen. Zoon Jan ging
in 1844 naar Ommen om door ds. A.C. van Raalte10 tot predikant te
worden opgeleid. Budding keerde in dat jaar tijdelijk weer in de afge
scheiden kring terug.
Tot eind maart duurde de vorst in 1845. In de zomer trof een ziekte de
rijke aardappeloogst als een Godsoordeel. De armenstand, die gebrek
leed, verviel hier en daar tot misdadigheid. Bij familieleden in de buurt
van Oostburg werd ingebroken. De zachte winter van 1845-1846 bracht
enig soelaas in de vorm van werkverschaffing. Op de provinciale ver
gadering te Arnhem 29-30 oktober werden in Van de Luysters aanwe
zigheid A.C. van Tris en A.G. de Waal geëxamineerd. Deze A.C. Tris
(1817-1907) werd geboren in Zierikzee, waar hij het tot kantoorbedien
de had gebracht. In 1840 bekeerd tijdens een dienst van Budding begon
hij in 1842 zijn predikantenopleiding. Na examinering in 1845 stond hij
op de kansel in Groede, maar kwam door zijn ultra-Scholtiaanse opstel
ling in conflict met zijn bevindelijk gerichte gemeente. Na afzetting
door de provinciale vergadering diende hij tot zijn vertrek naar Ameri
ka (1851) in een Scholtiaanse gemeente. A.G. de Waal was ondermeer
predikant in Axel11
Niet alle in de tekst genoemde figuren zijn te traceren. Het zijn familie
leden, personeelsleden, leden van afgescheiden gemeenten, waarvan
velen Jannes van de Luyster later naar de Verenigde Staten volgden12.
Afgezien van de interpunctie is de tekst met kleine weglatingen op de
voet gevolgd. Spelling, woordkeus en zinsbouw geven een indruk van
het Zeeuwse spraakgebruik in de eerste helft van de 19e eeuw.
Laten wij ons nu verplaatsen naar de wereld van Jannes van de Luys
ter, zijn preoccupatie met de weersomstandigheden in verband met het
gewas, zijn godsdienstige overwegingen en bemoeiingen en zijn notities
over familieomstandigheden en andere zaken.
MEMORI (1829)
In februari en maarte en vooraan in april mooij droog weer, dan veel
regen tot meije. Den 3 junij weer beginnen regenen, 8 dagen weer
droog, maar weer nat weer en zoo al voort geduurd. Nat zaat gedossen
en tarwe gemend. Zelfs zoo overtollig veel water dat het niemand
heugd. Alles nat geploegt en veel onbezaaijd gebleven vanwege het
water, niet alleen in ons land van Goes, maar na de berigten in alle
landen.
3