Hendrik ontving voorbereidend hoger onderwijs van zijn vader en zijn mentor J. ab Utrecht Dresselhuis. In 1828, zestien jaar jong, ging hij, dicht bij huis, studeren aan de universiteit te Gent. Deze was in 1816 gesticht en bezat geen theologische faculteit. Het is niet bekend of Hendrik toen al een definitieve beroepskeuze had gemaakt. In ieder geval zou hij als ondergrond voor een theologische studie eerst een candidaatsexamen in filosofie en letteren moeten afleggen. Dit ge schiedde op 13 juli 18309. Omdat de Annales uit de jaren die Hendrik in Gent doorbracht, in het universiteitsarchief ontbreken, is het niet na te gaan welke intellectuele prestaties van hem werden geëist en met hoeveel glans hij ze leverde10. Tot zijn leermeesters behoorden J.R. Thorbecke, die zeer teruggetrokken leefde, en de Hollandse priester J.M. Schrant, die onder meer geschiedenis van de letterkunde onder wees. Hij was minzaam, maar pedant en stijf; een kleine kring van studenten, onder wie Prudens van Duyse, ging voor hem door het vuur11. De Belgische opstand van 1830 dwong Hendrik, zijn studie in Neder land voort te zetten. Nauwelijks te Utrecht ingeschreven, kreeg hij 's Konings rok aangemeten en trok hij te velde met de Kompagnie Vrijwillige Jagers Universiteit Utrecht. Op 10 november 1830 reikte de rector op het plein voor de bibliotheek de compagniesvlag uit, die door dochters van hoogleraren was geborduurd. De dapperen kregen een leefregel mee, die door de studenten van de medische faculteit was geredigeerd12, 's Konings verjaardag op 24 augustus 1831 was voor Janssen het hoogtepunt van zijn korte militaire loopbaan. Op de grote stille heide buiten Oirschot hield de veldpredikant een rede op de psalmtekst: "Bij U, o Here, schuil ik"13. Over het jolige festijn op de "dies" in 1831, die in het kampement op kosten van de universiteit werd gevierd, heeft hij geen berichten achtergelaten. Heel zijn leven bleef hij trots op het metalen kruis, dat hij uit erkentelijkheid voor zijn vaderlandsliefde ontving14. De studie moest nu ernstig worden hervat. Na het candidaatsexamen in de theologie volgde nog een tweejarige cursus in de exegese van het Oude en Nieuwe Testament, in dogmatiek, christelijke zedekunde, en met het oog op de rurale toekomst van de meeste jonge afgestudeerden, landbouwhuishoudkunde. De faculteit telde drie hoogleraren, wier leeropdracht door de curatoren werd verdeeld. In Janssens dagen waren het; H. Bouman voor exegese van het Nieuwe Testament en theologia naturalis15, Heringa, die het partem leonum onderwees en wegens zijn doceer- en preektalenten grote aanhang had16, en H.J. Royaards, die een leerstoel bezette in kerkgeschiedenis17, het lieve lingsvak van Hendrik. Slechts een klein percentage van de afgestudeer den schreef een proefschrift; de hoge kosten weerhielden hen. Het feit dat Royaards nauwelijks school maakte en dat zijn neef N.C. Kist, die 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 90