de waardoor de toehoorders het geruststellende gevoel kregen, te leven in de oorschelp van de Heer. Hij viel de hard werkende boerenbevol king niet lastig met perspectieven van hel en verdoemenis. Binnen de kring van zijn ambtsbroeders maakte hij zich niet druk over het "quia" of "quatenus" uit de proponentsformule, waarover zijn leermeester Heringa verhit gesproken en geschreven had28. Piccardt noemde Jans sen "diepgelovig", maar dit in de zin van "dader des woords". De vier leerredes van Janssen die in druk zijn bewaard gebleven29, vallen op door de aimabele toon, maar tevens door herhaaldelijke lichte zelfstreling, waarvoor hij zich excuseerde, maar die hij kennelijk tegen over een gemeente waarvan hij afscheid nam, niet kon laten. Volgens Piccardt catechiseerde hij weinig en legde hij nauwelijks huisbezoeken af. Hoe volgzaam zijn kudde ook was en hoe ontwapenend zijn gemoe delijk optreden ook mocht werken, klachten over zijn minimale pasto rale zorgen zullen er wel geweest zijn. Weken lang liet hij Gods volk van Sint-Anne zonder herder achter, wanneer hij met de familie op reis ging. Hij liet de boeren en knechten maar dorsen, terwijl hij, ongetwij feld met een stapel boeken om zich heen, genoeglijk vertoefde bij Lotje in Zierikzee of bij zijn broer in Kruiningen. In zijn necrologie deed Piccardt geheimzinnig over het feit dat Janssen in 1880 nog een post buiten de kerk aanvaardde30. Naar een intieme vriend schreef Hendrik, dat de overstap geschiedde uit financiële overwegingen: een royale jaarwedde van 3600,- tot aan zijn dood31. Over het feit dat hij zijn kudde verweesd moest achterlaten, omdat hij geen opvolger kon krij gen, tobde hij niet. Wel speet het hem, het lieflijke Sint-Anne met zijn brave bevolking vaarwel te moeten zeggen. Verderop zal blijken dat moeilijkheden met de generale synode hem diep hadden getroffen. Zij zullen ongetwijfeld het neerleggen van het ambt hebben vergemak kelijkt. Ill DE SCHOOLOPZIENER Zoals bekend, verving de schoolwet-Van der Brugghen (13 augustus 1857, Stbl. nr. 103) de eerste volwaardige Nederlandse schoolwet, die dateerde uit 180632. Van der Brugghen, een adept van het Réveil, was een tegenstander van "schoolchristendom". Hij opteerde voor een strikt neutrale openbare school. Bitter werd hij teleurgesteld, toen op instigatie van G. Groen van Prinsterer de Tweede Kamer een ontwerp tot subsidiëring van het bijzonder onderwijs verwierp. De openbare school behield een klein scheutje confessionaliteit: opleiding tot "alle Christelijke en maatschappelijke deugden". De wetgever had leer plicht niet overwogen en wist met de onderwijzersopleiding niet goed raad, maar verbeterde wel het schooltoezicht. Dit zou uitgeoefend worden door een plaatselijke schoolcommissie en een districtsschool- 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 93