opziener. In plaatsen met minder dan 3000 zielen bestond die commis
sie uit het college van Burgemeester en Wethouders. Ze moest jaarlijks
een beredeneerd verslag over de toestand der scholen binnen de ge
meente opmaken ten gerieve van Gedeputeerde Staten. De schoolop
ziener werd voor zes jaar door de Minister van Binnenlandse Zaken
benoemd; hij werd niet gesalarieerd, maar kreeg vergoeding voor reis-
en verblijfkosten. Hij moest minstens twee keer per jaar alle lagere
scholen binnen zijn ressort bezoeken, hij diende nauwkeurig verslag op
te maken van zijn bevindingen en de wettelijk verplichte onderwijzers
genootschappen met raad en daad bij te staan. Ook hij moest jaarlijks
een beredeneerd verslag samenstellen; één exemplaar ging naar de
inspecteur, één naar Gedeputeerde Staten. Volgens een organiek be
sluit werd Zeeland voor de inspectie van het onderwijs verdeeld in zes
districten:
1Walcheren en Noord-Beveland
2. Schouwen en Duiveland
3. Tholen en St. Philipsland
4. Zuid-Beveland
5. West-Zeeuwsch-Vlaanderen
6. Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen.
Vanaf 1819 tot kort voor zijn dood in 1860 was Janssens oom dr. H.A.
Callenfels schoolopziener geweest in West-Zeeuwsch-Vlaanderen33.
Sinds de invoering van de wet-Van der Brugghen was zijn directe
superieur de provinciale inspecteur C.M. van Visvliet, griffier van de
zogenaamde "Centrale Commissie van Walcheren" en lid van het
Provinciaal College van Toezicht over de kerkelijke administratie van
de Nederlandse hervormden in Zeeland. Visvliet zou het inspectoraat
tot in 1880 waarnemen34. Oom en neef bezaten een bloedemstige
opvatting van hun taak; Hendrik Q. schreef meerdere malen aan ken
nissen, dat hij de studieboeken onaangeroerd moest laten liggen, omdat
zijn dagen gevuld waren met schoolzaken.
In 1860 telde West-Zeeuwsch-Vlaanderen 22579 zielen en 17 openbare
scholen, plus drie wel en twee niet gesubsidieerde bijzondere35. Een
van deze was confessioneel: een Lutherse te Groede. De overige bij
zondere scholen waren godsdienstig neutraal; ze lagen in gehuchten en
waren afhankelijk van de welwillendheid der gemeentebesturen. Een
vluchtige eerste vergelijking van het oordeel der schoolcommissies en
van de overleden schoolopziener over de kwaliteit van het onderwijs,
bracht Janssen tot de onaangename constatering dat verscheidene col
leges van B. en W. subjectieve maatstaven aanlegden. Hoe was het -
aldus Hendrik Q. - anders mogelijk, dat het onderwijs van zijn vriend,
de hoogst bekwame J.H. van Dale te Sluis36, als "matig", een eufe
misme voor twijfelachtig, werd gekwalificeerd? Naast deze waren vol
gens Janssen Jan van Braambeek te Oostburg, Joost Reijers te IJzen-
28