zouden uitblinken boven candidaten uit den vreemde, die de streek niet kenden, en hun enthousiasme zou de toekomst van het onderwijs in West-Zeeuwsch-Vlaanderen bepalen. In 1864 verklaarde Vorsterman van Oyen zich bereid om een zaterdagse bijscholingscursus voor hen te openen, en Janssen richtte in 1860 voor hen een apart gezelschap op, dat hij met zorg begeleidde39. De onderwijzersverenigingen in het vijfde district van Zeeland, volgens wettelijke verplichting kort na het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden opgericht, omvatten drie miniscule kringen, die om parti cularistische redenen niet wilden versmelten. Janssen, bevreesd voor een koude oorlog indien hij een fusie zou forceren, gaf toe, mits de hulponderwijzers als volwaardige leden zouden worden beschouwd. Tijdens de maandelijkse gezamenlijke vergaderingen, waarop Janssen nooit ontbrak, gingen veel kostbare uren teloor aan gehakketak tussen de drie cercles. Voor het overige bespraken de leden de door hen gemaakte en door Janssen gecorrigeerde opstellen, spoorden zij fouten op die door Van Dale opzettelijk in stukken proza waren aangebracht. Ze maakten rekenopgaven en parafraseerden gedichten zoals Het Klooster op den St. Bernard van de hoogleraar Bernard ter Haar. Vier keer per jaar vergaderde onder voorzitterschap van Janssen het alge meen bestuur van de onderwijzersgezelschappen uit zijn district. Van Dale, die tijdens het schoolopzienerschap van Callenfels de bijeen komsten nooit had bezocht, "vereerde" - aldus de notulen - na 1860 "de vergadering door zijn aanwezigheid"40. Na zes jaar trok hij zich evenwel definitief terug. Ondanks de overredingskracht van zijn vriend Janssen liet hij zich niet veroordelen tot samenwerking met lieden die niet in zijn wetenschappelijke schaduw konden staan. In 1876 schijnen de drie gezelschappen eindelijk hun autonomie te hebben prijsgegeven. De schoolopziener animeerde de leden door het organiseren van wed strijden in zang, tekenen, het verzamelen van planten en gelede dieren, die in gedroogde toestand moesten worden opgespeld. De titels van de opstellen, te voren vaak ontleend aan het "Deugd verheugt"-adagium, werden actueel of historisch-cultureel: "De Meiwetten in Pruisen" en "Het Carlisme" (1876), "De Derde Fransche Republiek" en "Thor- becke" (1877), "Spinoza en Descartes" (1878), "Bilderdijk", "Da Costa" en "Schaepman" (1879) en "De Schoolwetgeving in België" (1880). Inmiddels had de wet-Kappeyne van de Coppello van 17 augustus 1878 (Stbl. 127) het openbaar onderwijs aanzienlijk verbeterd. Het verplich te vakkenpakket werd groter, facultatieve vakken zoals algemene ge schiedenis en fraaie handwerken gaven cachet aan scholen met hogere aspiraties, de exameneisen van de onderwijzers werden zwaarder en het schooltoezicht efficiënter. Het land werd verdeeld in drie inspectie rayons en 25 districten, ieder met een districtsschoolopziener. Aan 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1980 | | pagina 96