Zeeland werden er twee toebedeeld: een te Middelburg en een te Goes.
Onder de eerste ressorteerden arrondissementsschoolopzieners te
Middelburg, Oostburg en Axel; onder de tweede eveneens drie, respec
tievelijk met standplaats Goes, Zierikzee en Tholen. De wet gold als
anti-clericaal en zelfs anti-christelijk; dientengevolge weigerde menige
dominee om de bediening van het Woord te combineren met een functie
binnen deze wet41. Janssen heeft als voorstander van het openbaar
onderwijs kennelijk geen gewetensbezwaar gehad. Aan dr. Ch. Sepp,
doopsgezind predikant te Leiden en verdienstelijk kerkhistoricus42,
schreef hij dat ondanks zijn emeritaat zijn theologisch hart, met name in
zover het de kerkhistorie betrof, nog op de juiste plaats zat43. Of er in
datzelfde hart nog plaats was voor geloof in de Bijbel en de Formulie
ren, vermeldde hij niet.
Op 23 oktober 1880 nam hij in een buitengewone vergadering afscheid
van de onderwijzers in het vijfde district. Vorsterman van Oyen over
handigde hem het diploma van erelid, "een meesterstuk van calligra-
fie", en vervolgens bood hij hem na een indrukwekkende speech een
prachtig bewerkte fauteuil aan. In zijn dankwoord beloofde Janssen
hen allen te zullen herdenken "tot aan zijn laatsten stond". Dat binnen
enige maanden dit laatste uur voor hem zou slaan, kon niemand ver
moeden. Het is hem bitter tegengevallen dat artikel 76 van de wet hem
met werk overlaadde. Tevoren had hij aan zijn vriend, de bekende
flamingant en badarts te Oostende dr. Eugeen van Oye44, geschreven
dat zijn nieuwe functie "druk, maar niet te druk" was45; maar al
spoedig klaagde hij over surménage46. Nog voor het einde van het jaar
kreeg hij stapels rapporten te verwerken en reisde hij vanuit zijn bijna
ontruimde woning in St. Anna ter Muiden verscheidene malen naar
Den Haag voor instructie-vergaderingen ten departemente. Bovendien
werd hij door de commissaris van de Koningin in Zeeland, jhr. mr.
A.P.C. van Kamebeek, opgeroepen voor een gesprek "in de persoon
lijke sfeer". Dit onderhoud moet hem dusdanig aangegrepen hebben,
dat hij op 29 december in alarmtoestand een brief naar de commissaris
schreef. Deze antwoordde per kerende post en op sussende toon, dat
Janssen zich onnodig zorgen maakte en dat hij de hele "kwestie" moest
beschouwen als een verschil van opvatting over zijn werkkring. Het
amicale slot: "Wij spreken elkaar nog wel eens", klonk voor Hendrik
Q. alleszins geruststellend47. Van welke aard de opmerkingen van Van
Kamebeek waren, die Janssen als scherpe critiek interpreteerde, ver
melden de bronnen niet. Zijn werkzaamheden liet hij er niet onder
lijden: brieven die op 28 april 1881 waren binnengekomen, beantwoord
de hij binnen twee dagen. Zij waren de laatste van zijn leven.
De Goesche Courant van 14 mei herdacht hem met sympathieke be
woordingen. F. Nagtglas nam het initiatief tot inzameling van gelden
onder Zeeuwse onderwijzers voor een eenvoudig grafmonument. Tij-
31