dens een sobere plechtigheid op zaterdag 15 oktober 1881 werd het
onthuld. Piccardt hield een korte, beheerst-gevoelige rede met een
slotzin die ongetwijfeld uit de grond van zijn hart kwam: "Als dan eens
ook het marmer wordt vergruisd, zullen Janssens naam en werken in
ere blijven, en de gedachtenis dezes rechtvaardigen zal een zegening
zijn"48. Opvallend is dat niemand van de familie aanwezig was; de zoon
en schoonzoon hadden zich wegens bezigheden elders verontschul
digd. Er is geen enkele aanwijzing dat interne onenigheid tussen de
verwanten hiervan de reden was.
IV DE KERKHISTORICUS
De beoefening van de protestantse kerkgeschiedenis op academisch
niveau had rond 1820 een dieptepunt bereikt. Zowel in Groningen,
Leiden als Utrecht waren de desbetreffende leerstoelen vacant. Ze
werden na veel getreuzel respectievelijk bezet door Th.A. Clarisse49,
H.J. Royaards en N.C. Kist. De vader van Clarisse, achtereenvolgens
hoogleraar te Harderwijk en Leiden, zeer geliefd bij studenten en
professoren en bestempeld als een universeel genie, hield bij het neer
leggen van het rectoraat in 1822 een rede, die als een schot in een woud
vol zevenslapers gold50. Tot vader's onuitsprekelijk verdriet overleed
de veelbelovende, aimabele zoon, die de rectorale woorden van schan
de over de verwaarlozing van de kerkgeschiedenis zeer ter harte nam,
reeds in 1828. Royaards beloofde op 3 maart 1826 gouden bergén voor
de kerkgeschiedenis: zij zou als historische theologie hand in hand gaan
met de exegese. In de praktijk kwam hiervan weinig terecht. Royaards
was het prototype van een comfortabel en in rustig welbehagen levend
geleerde. De zomers bracht hij door op het landgoed Meyenhagen bij
De Bilt. Van onverdachte zijde is zijn wetenschappelijke reputatie
na zijn dood met de teerkwast bestreken. Te ongeduldig voor archief
onderzoek, liet hij betaalde copiïsten in de bronnen spitten, waardoor
hij zichzelf de kans ontnam om een echt geschiedvorser te worden. Zijn
financiële welstand veroorloofde hem, bij de wederwaardigheden van
het leven lange tijd te recupereren in het buitenland, het liefst in
gezelschap van neef Kist. Zijn afkeer van discordantie hield hem ver
van die studieterreinen, waar hij het misnoegen van collega's die dog
matiek doceerden kon oplopen. Zijn "stijl" werd misprezen wegens de
vele wijsgerige beschouwingen, zijn taal''schat" werd als gebrekkig
gekwalificeerd. Het gold in het algemeen niet als aanbeveling, wanneer
men zich een leerling van Royaards noemde51. Janssen heeft volgens
Piccardt de gedachtenis van zijn leermeester in ere gehouden52, maar
het is opvallend dat hij in geen enkel geschrift, zelfs niet in een verscho
len noot, er blijk van gaf, post-academiale contacten met hem te hebben
gezocht53. Wie het notenapparaat van Janssens werk doorleest, stuit
32